- Vierenveertigste editie - 3 augustus 2024 - 2e Jaargang -
'Hey Bro, je zal wel blij zijn om terug thuis te zijn zeker?’.
’Neen. En ja. Het is altijd dubbel natuurlijk. Maar de vakantie had langer mogen duren’.
’Mooie liedjes duren niet lang, en van die dingen’.
‘Je zegt het, Bro. Met het accent op “van die dingen”, inderdaad’.
‘Iets anders, een aantal mensen trakteerde ons liefelijk op een koffie’.
‘Ja zeg, bedankt voor de steun. Wij vinden dat superlief’.
‘Megasuperlief’.
‘Übermegasuperlief’.
‘Übermegaterrasuperlief’.
’Stop ermee Bro, we hebben het begrepen’.
‘Extraübermegaterrasuperlief’.
’Stop ermee!’.
‘Ok’.
Hans Lengeler, Lorgues
Jeroen Vermeiren, Gent
Eén van de laatste acties die Bro nog deed alvorens opnieuw naar het warme noorden te vertrekken, was het kopen van zes eieren. We kookten er twee voor bij het ontbijt en vergaten de andere vier.
Nu ik weer in mijn eigen plooi val, ga ik door mijn ijskast en merk dat er nog veel restjes zijn overgebleven van de veel te copieuze maaltijden die we afwisselend kookten. Zo vond ik tussen een aantal kazen, tupperware-dozen met restjes ovenschotels, potje pesto, twee verloren gelopen chipolata’s, een stel worsten en iets wat ik niet kan thuisbrengen een karton met vier verse eieren. Ik heb ze in één keer gekookt en eet ze koud op, één per dag.
Ik zet mijn verstand op nul en dop een korstje brood in het eigeel.
Het was een leuke vakantie.
HL
Na een verwijlen in den vreemde mag ik graag thuiskomen in mijn geliefde Gent. Het is van alle oorden waar ik al woonde – en dat zijn er nogal wat – de plek waar ik het liefste ben. Ik weet niet precies hoe dat komt. Natuurlijk zijn de mensen hier vriendelijk en is ook het eten zeer te vreten. Bovendien is het de enige stad in Vlaanderen die de ruk naar (diep)rechts eens te meer aan zich voorbij zag gaan. Laat de rest maar donkergeel of bruin kleuren, wij Artevelders – geboren en getogen dan wel ingeweken – doen daar niet aan mee. Gent heeft het beste van een stad – musea, cultuurhuizen, erfgoed, een rijke geschiedenis, heerlijke terrasjes, eethuizen allerhande én met de Leie ook een lieflijke waterloop – maar tegelijk de gemoedelijkheid van een dorp. Dus jawel, na een verwijlen in den vreemde mag ik heel graag huiskomen hier.
Er is slechts één uitzondering op die regel, want er is één bijzondere plek op aarde waar ik met evenveel zwier gedij en dat is het stuk Provence dat bekendstaat als de Var, alias la Provence verte. Het is de streek waar één van de sleutelfiguren in mijn leven sinds een jaar of vijf permanent resideert. De lezer van Au Parleur kent hem als Hans, in het zuiden noemen ze hem Hams, met m. Ik zeg gewoon Bro.
‘Wel grappig dat twee mannen op leeftijd elkaar Bro noemen en zich dus bedienen van een terminologie die je eerder bij tieners verwacht’, sprak zij wier naam begint met een letter van het alfabet, toen ik haar bij mijn terugkeer kond deed van mijn wedervaren in de Franse republiek. Ik zag mij bijna genoodzaakt haar de deur te wijzen om die boude uitspraak, maar toen duwde zij mij pardoes op mijn rug, waarna zij dingen met mij deed die niet geschikt zijn voor de ogen en oren van minderjarigen. Afijn, dat alles in de veronderstelling dat zij wier naam begint met een letter van het alfabet echt bestaat. Zoals je inmiddels weet is dat allesbehalve een certitude. En zoals je evenzeer weet, wil ik dat graag zo houden. Voor hetzelfde geld gebeurt het allemaal slechts in mijn hoofd en mijn verbeelding. En dan moet ik wellicht nodig een zielenknijper opzoeken.
De zwoele ontvangst – gesteld dat zij werkelijk plaatsvond – heeft de pijn dan wel aanzienlijk verzacht, maar de weltschmerz die gepaard gaat met elk afscheid van Bro is toch niet van de poes. In een ideale wereld vestig ik mij uiteindelijk toch ook in het zuiden óf keert hij terug naar het moederland en dan zeer specifiek naar Gent, dat laatste bijvoorbeeld wanneer Bro naast een bloedbroeder ook een grootvader zou worden en zijn nakomelingen van nabij wil zien opgroeien. Of en wanneer zulks zou kunnen plaatsvinden is een groot mysterie.
Daags na mijn terugkeer naar mijn wat sjofele maar verder oergezellige appartement met zicht op de sporen van Gent-Sint-Pieters klikte ik de videobellenknop aan op mijn laptop om mij bij wijze van geleidelijk afkickproces te laven aan de stem en een handvol wijze uitspraken van Bro. Samen met de vuile was had ik ook de laatste geuren van het zuiden weggewerkt en dus voelde ik mij van de weeromstuit nogal ontheemd. Een goed gesprek, wat tienertaal en een uitgebreid anti-woke-betoog later voelde ik mij stukken beter. Daarop kon ik alsnog met een relatief vredig gemoed de bedstee opzoeken, waar ik in het hoofdkussen naast het mijne de achtergelaten afdruk van zij wier naam begint met een letter van het alfabet terugvond. Ook dat bleek verrassend geruststellend. Tenzij ik het mij weer eens verbeeldde. In dat geval moeten wij ons stilaan grote zorgen maken, ikzelf niet in het minst.
JV
Wat een zwoele zomer. De dagen versmelten in elkaar. Werken, table d’hôtes organiseren, vrienden en familie op bezoek, feestje hier, etentje daar. De krekels die tjirpen hun achterpoten van hun lijf, het water dat je drinkt zweet je ter plekke weer uit en de rosé heeft nu zijn beste smaak. De kinderen die nog minder ritme hebben en vooral ’s nachts leven. En wij wisselen hard werken af met lome momenten aan de rivier. En we hebben het genot van een siësta ontdekt. Neen, wij zijn niet op vakantie maar nu we een normaler werkritme hebben, voelen we ons eindelijk als ‘goden in Frankrijk’.
Ik trek ook rond als ‘chef nomade’, beland in de Luberon en heb er de tijd van mijn leven. Als je 17 vrouwen bijeenbrengt, kan dat vonken geven of oeverloos veel zusterliefde. Ik kook mijn hart uit mijn lijf en neem deel aan de stage waar ik kan. Wat mooi om telkens weer en van zo dichtbij groei en transformatie te mogen aanschouwen. Het maakt me nederig en mijn hart gloeit en groeit. En als we daar met z’n allen onze rokken en jurken laten flapperen in de wind omdat ook onze ‘punanis’ aan verkoeling toe zijn, voel ik me zo vrouwelijk, zo vrij en tegelijk zo sterk verbonden en ik weet: dit werk wil ik mijn hele leven blijven doen, alsof al het andere in het niets valt.
Maar ook zwoele zomers hebben donkere wolken. Bert krijgt telefoon dat zijn jeugdvriendin, en eerste liefde, Rebecca gestorven is. Als er net een korst gegroeid is op de wonde van het verlies van je moeder, dan is zo’n nieuws alsof die korst op je hart er met één ruk wordt afgescheurd. De tranen vloeien, eindelijk. Want als je Bert en mij op een spectrum zou moeten plaatsen, dan zit Bert in de hoek van ‘we houden de potjes met emoties liefst zo stevig mogelijk dicht’ en zit ik op het andere uiterste; want als er nog maar iets mijn snaren doet trillen dan stromen de tranen en geloof me, dat gebeurt steeds vaker met het verstrijken van de jaren.
Alle mannen hier in huis durven ondertussen gretig gebruik te maken van het excuus ‘hey, maar wij zijn Janssens’, wat kunnen wij daaraan doen?’ als ze een vervelende vraag ontwijken, de verjaardag van hun moeder vergeten of de vele stiltes aan tafel willen verklaren. Maar nu ze Bert zo triest zien, slaan ze hun grote, slungelachtige armen om hem heen en past Bert er perfect tussen. En dan zijn woorden overbodig.
Bert vertrekt voor een laatste groet. Ik denk aan het cassetje dat hij na de dood van zijn moeder terugvond, een monoloog van een jong Bertje, met een nog hoge stem. Het ontroerde me diep en ik zag hem druk rondlopen op het schoolplein, kastanjes in ontvangst nemend, want wie aan hem genoeg betaalde mocht binnen in zijn kamp gebouwd van bakstenen, takken en bladeren. Ik was vijf jaren jonger dus hij gunde me geen blik maar vanuit een hoekje op de speelplaats keek ik hoe hij op een muurtje zat met wiebelende benen, met Rebecca steeds aan zijn zijde. Een soort elfje leek ze wel. Het meisje dat nooit stoer moest doen, zich uitdagend moest kleden of luid moest roepen om gezien te worden.
En Bert rijdt kilometers naar het noordelijk gelegen België en legt kilometers af in zijn herinneringen. Alsof, wanneer Rebecca stierf, zij nog snel wat dekseltjes van potjes haalde zodat beelden, woorden en gevoelens naar buiten kunnen vliegen. Want dat doen vrienden voor elkaar, elkaar helpen, zelfs over de dood heen.
SL
Weinig voorwerpen hebben met zoveel glans de tand des tijds doorstaan als de dromenvanger. Van de eerste zelfgemaakte spinnenwebjes die de Anishinaabe-indianen eeuwen geleden boven de slaapplaatsen van hun kinderen hingen, tot de reusachtige macramé dromenvangers met vier ringen die je vandaag de dag op het internet kan kopen om je tuin te versieren: dromenvangers zijn blijvers. Je komt ze tegen in kinderknutselboekjes en op ambachtelijke marktjes, ze hangen in de yogaklas en de natuurwinkel.
Dat ze zo populair blijven, heeft volgens mij twee redenen. Ten eerste zijn ze makkelijk te maken. Met een ring en wat touw zet je in een handomdraai een basic dromenvanger in elkaar. Ideaal om kinderen bezig te houden, of nog even snel een cadeautje te knutselen wanneer je vergeten bent iets te kopen voor een verjaardag. Met parels, pluimen en haakwerk kan je bovendien naar hartelust je creatie pimpen, en pimpen (in deze context) is altijd leuk.
Ten tweede is er dat mythische idee dat dromenvangers je mooie dromen bezorgen en je vrijwaren van nachtmerries. En dromen zijn voor ons, mensen, een gevoelige plek. Wij zijn immers de ultieme controlefreaks: we hebben licht en donker uit de handen van de goden gerukt, bepalen onze omgevingstemperatuur tot op de graad Celsius, manipuleren elkaar tot op het ziekelijke af. Maar wat er zich ’s nachts in ons hoofd afspeelt, daar hebben we geen controle over. Overdag kunnen we bepalen wie er wel of niet een afspraak krijgt in onze agenda, maar wanneer we gaan slapen, weten we niet of we door monsters of eenhoorns bezocht zullen worden. En dat is, voor regelneven en -nichten als wij, op z’n minst erg vervelend. Wat kleurrijk haakwerk in een rieten levenswiel schenkt ons dan de troost dat we tenminste geprobeerd hebben onze dromen naar onze hand te zetten. En het is nog decoratief ook. Poëtisch zelfs. En ja, dromerig.
Onlangs ontdekte ik per toeval nog een functie van dromenvangers, namelijk dat hoe je tegen dromenvangers aankijkt, je iets vertelt over je leeftijd. Terwijl ik de slaapkamer aan het opruimen was, viel mijn blik op de twee zelfgemaakte dromenvangers die daar aan de muur hingen, en ik dacht: “Dat pakt toch veel stof, zo’n dromenvanger.” Meteen werd ik me bewust van de onomkeerbaarheid van die gedachte. Alsof ik met dat ene zinnetje de brug naar mijn jeugdelijke onbekommerdheid had opgeblazen.
Maar het is oké. Ik ga er niet van minder goed van slapen.
KV
Vrieeend,
Ik zette Bro af aan het TGV-station van Aix en daarmee was de vakantie voorbij. Het lijkt wel of zijn vertrek een andere tijd inluidde want ook de zwaluwen zijn vertrokken. Ik vermoed dat ze de lucht rond de kerktoren hebben leeggegeten en nu ergens anders hun honger stillen. Ik zou het niet weten want ze zijn weggevlogen zonder nog een saluke te zeggen.
Samen met het vertrek van Bro kwam ook de eerste hittegolf. Terwijl ik het een paar dagen eerder binnenskamers nog tot zesentwintig graden kon beperken, loopt het nu na de middag vlot op tot eenendertig. Vijf graden warmer, een wereld van verschil.
Overdag zit ik in het donker want de luiken en de gordijnen gaan dicht om de warmte buiten te houden. Vanaf tien uur ’s avonds gaan alle ramen open en koelt het tegen de ochtend opnieuw af tot zeventwintig graden waarna het proces zich herhaalt. Ik slaap nu ook aan de straatkant naast een open raam en wonder boven wonder, het nachtelijk straatrumoer stoort me niet. Dat is een overwinning op mezelf.
Voor een tentoonstelling over Westkapelle maak ik tekeningen van pastoors die werden gearresteerd in 1798 en op transport werden gezet naar Frans Guyana. Wat een verhaal… Pastoor De Neve die in de nasleep van de Franse revolutie koppig weigert om zijn pastorie over te dragen aan de gendarmerie. ‘Neem dan twee van mijn andere huizen’, stelde hij voor. Maar het regime was onverzettelijk en onze nederige dienaar van Christus en Rome met zijn (minstens) drie huizen werd achter de tralies gegooid en samen met een bende andere nederige dienaren van het geloof verbannen naar de jungle. Gelukkig hadden ze genoeg goud bij om een kampcommandant om te kopen en om hen een boot aan te schaffen waarmee ze konden ontsnappen.
Voor het hele verhaal moet je in het najaar maar eens de tentoonstelling in Westkapelle bezoeken dan ben je helemaal mee met het lot van de arme martelaren van Jezus.
Er werd aan de voordeur gebeld. ‘Coucou Hans’, hoorde ik mijn buurvrouw van het eerste zeggen, ‘J’ai un p’tit problème’. Haar telefoon had het begeven en ze had dan maar het oude toestel van haar moeder zaliger geactiveerd maar daar zat mijn telefoonnummer niet in en dus moest ze beneden aan de voordeur aanbellen en via de parlofoon met mij praten. Pfffft. En haar laptop vond haar réseau wifi niet meer en nu kon ze niet meer op het internet. En ze had een afrekening van de elektriciteitsleverancier gekregen en ze was er echt niet goed van. Maar dan ook écht niet goed. ‘Ik ben veranderd van leverancier omdat iemand via telemarketing mij een interessant voorstel deed voor een goedkoper abonnement maar ze zijn begot duurder En dan die warmte…’. ‘Ik kom eraan’, zei ik en ik zocht alvast wat kabels en gereedschap bijeen.
Mijn buurvrouw van het eerste gaf een erg klamme indruk. Twee plakkerige zoenen op mijn kaken bevestigden mijn aanvoelen en ik werd meteen gestoken door een mug die zich duidelijk erg thuis voelde in de woonkamer op het eerste. ‘Ik ben hier niet gaarne’, ging het door mijn hoofd maar eerst moest ik hulp bieden aan een verlept zweterig hoopje ellende.
Mijn buurvrouw van het eerste herhaalde wat ze me door de parlofoon reeds had medegedeeld. Haar telefoon kapot, geen réseau wifi, afrekening van de elektriciteit en dan die warmte.
Ik zocht via mijn telefoon naar haar netwerk, vond het en maakte een connectie. ‘Je wifi werkt prima’, zei ik, ‘het ligt dus aan je laptop. We zullen je pc eens aansluiten via een ethernetkabel’. ‘Ja, hoera, het werkt’, kirde mijn buurvrouw van het eerste, ‘ik heb weer internet. Het is opgelost. Joepie!’.
Ze trok in haar enthousiasme de ethernetkabel uit haar toestel en had opnieuw geen internet meer. ‘Je laptop vindt geen netwerk via wifi’, legde ik uit, ‘ik vrees dat het een hardwareprobleem is, je wifikaart die stuk is of zo, en daar kan ik je niet mee helpen. Maar gebruik mijn ethernetkabel (en de twee verlengkabels en de stekkerdoos die ik je eerder al uitleende) zolang je hem nodig hebt’. Dat was teleurstellend nieuws voor mijn buurvrouw van het eerste want nu kon ze niet meer rondlopen met haar pc in de hand en ondertussen internetten. ‘Ah ja, want soms zit ik graag eens in de zetel en soms zit ik graag eens in de keuken en die kabel is maar twee meter lang…’.
Ik werd voor de tweede keer aangevallen door haar huismug. ‘Er zit een steekbeest in je living’, zegde ik. ‘Ja’, antwoordde mijn buurvrouw van het eerste, ‘ik heb een hele nacht wakker gelegen. Een mug rond mijn oren, die warmte en dan al mijn problemen…’. ‘Je moet die africhten’, zegde ik, ‘Je hebt daar veel vriendschap van en ze kan je beschermen tegen inbrekers. Zoek het eens op in Google’.
‘Ja maar ik heb geen réseau wifi ’, pruilde ze.
Arme buurvrouw van het eerste.
HL
Lieve vrienden van de welgemanierdheid,
Net als mijn spitsbroeders en -zusters van Au Parleur heb ook ik enige weken genoten van rust en introspectie, en bovenal van mijn geliefde Brugge. Ik heb van de zomerstop tevens gebruik gemaakt om de banden met enkele dierbare vrienden en vriendinnen aan te halen. Zo ook met Helena, zij die niet enkel een prachtige klassieke naam draagt, maar ook in haar voorkomen en verschijning telkens weer bepaald voornaam uit de hoek komt. Hulde zij haar deel!
U moet weten dat Helena met haar hoop en al 46 lentes mijn dochter zou kunnen zijn, maar het leeftijdsverschil tussen ons staat een innige verstandhouding geenszins in de weg. Voor de wat meer verdorven geesten onder u wil ik met klem benadrukken dat er geen enkel ander motief tussen ons speelt dan wederzijds respect. Respect voor goede zeden, respect voor eruditie, respect voor deugdelijk taalgebruik ook. Op een gebeurlijke pijp en een single malt whisky van een goed jaar na, ben ik in wezen een asceet. Helena weet dat. Zoals ik weet dat zij bijzonder gelukkig gehuwd is met een man van de wereld.
Waarom breng ik Helena ter sprake? Ik zal het u vertellen, goedborstige lezer van Au Parleur. Het (onnoembare trieste) geval wil dat Helena recent haar schoonvader T. verloor, een man uit één stuk, een onderwijzer in de ware zin van het woord én een dichter daarenboven. Wie mij een beetje kent, weet dat ik een onmeetbaar groot hart heb voor poëzie van velerlei stromingen en tijdsbestekken. Wie mij góed kent, weet dat ik diepe verbondenheid voel met diegenen die vanuit idealisme en gedrevenheid komende generaties onderrichten. Meester én dichter T. was zo’n mens. Een gouden mens, die ook nog eens een bijzonder waardevolle bibliotheek bijeen verzamelde gedurende zijn rijkgevulde en voldragen leven.
Het is in die bibliotheek dat mijn dierbare Helena een zevende editie van een uniek boek aantrof: Wilfried of Het Beleefde Kind, uitgegeven door Boekhandel O.L.V. van Lourdes te Oostakker. Oorspronkelijk verschenen in 1904, maar de zevende uitgave dateert van 27 oktober 1911. Toen die goede Helena op dit meesterwerk uit de canon van de welvoeglijkheid stootte, moest zij gewis aan mij denken. Aldus komt het dat Helena mij de bewuste editie gulhartig cadeau deed.
Ach!
Ach, goede lezer!
Ach, adept van de goedertieren wellevendheid!
Wat! Een! Prachtig! Geschenk!
Ik verloor mij tijdens het zomerreces van Au Parleur duchtig in dit onnavolgbare werk, dat op geen enkel punt gedateerd voelt, tenzij misschien wat betreft de vroomheid die zo welig tierde aan het begin van de twintigste eeuw, terwijl die in deze eenentwintigste eeuw natuurlijk quasi onbestaand is.
Hoe dan ook zal ik u, dierbare adept van de courtoisie, de komende paar weken meenemen op een reis doorheen dit standaardwerk, dit monument van een boek. Ik zal heden nog niet te veel verklappen over wat volgen zal, maar kan niet nalaten u het pakkende motto van dit standaardwerk mee te geven:
“Die Rohheit und Grobheit erstichen Achtung und Liebe.” (B. Overberg)
Vertaald betekent dat zoveel als: “Ruwheid en onbeleefdheid vernietigen de achting en de vriendschap.”
Wat een ware woorden!
Ik hoop dat u, welgemanierde lezer, met evenveel smachting en gelukzalige anticipatie uitkijkt naar wat de komende weken komen zal, hier, in uw zeer geliefde Au Parleur.
So long, y’all kindred spirits!
JP Hoofs
OVER JEAN-PIERRE HOOFS
Hij mag dan geen sant in eigen land zijn, Jean-Pierre Hoofs is een man met naam en faam, niet in het minst in het Verenigd Koninkrijk. Hoofs stond decennialang aan het hoofd van de Londense School for Butlers & Hospitality, een instituut met wortels die teruggaan tot de 19de eeuw. Na een rijkgevuld leven aan de overzijde van het Kanaal resideert de man sinds twee jaar weer in het lieflijke Brugge, zijn beminde geboortestad. Daar vult hij zijn dagen als gepensioneerde zinvol in, onder meer als vlot Engelssprekende gids in het Memlingmuseum. Daarnaast verblijdt én verlicht hij de lezers van Au Parleur met zijn wijze raad voor meer courtoisie en goede manieren.
JV
Naar mijn mening hadden ze de openingsceremonie voor de Olympische Spelen beter in Lourdes georganiseerd. Dat zou veel leed hebben bespaard. Want als er dan teveel Griekse mythologie zou hebben ingezeten dan kon ons Lievrouwke van Lourdes direct hebben ingegrepen en dan was al die miserie niet nodig geweest.
Amedé
Waar was ik gebleven? Aan mijn Eerste of al aan mijn Plechtige Comedie?
Van mijn Eerste Comedie weet ik niet veel meer. Mijn vader was juist uit onze kersenboom gevallen. Dood. Weeral ongeluk. Mijn moeder heeft dan twee van mijn broeders verkocht aan de voddeman. Wat wilt ge, een vrouw alleen met zeven kinderen…
Van mijn plechtige Comedie weet ik ook niet veel meer want toen is mijn oudste zuster getrouwd en wij hadden geen geld om twee feesten te doen. Weeral ongeluk.
Mijn moeder is dan hertrouwd met een weduwnaar met vier kinderen maar diene man kon zijn handen niet thuis houden. Altijd zat hij mijn andere zuster te bepotelen. Maar naar mij keek hij niet om. Ik zal wel niet goed genoeg geweest zijn zeker? Weeral ongeluk.
Lap, ze roepen mij. Ik zal een andere keer verder vertellen want ze hebben mij nodig. Nooit krijg ik rust, nooit.
Aline
© Au Parleur - JEROEN VERMEIREN/HANS LENGELER 2023/update 2024
SINT-DENIJSLAAN 31A - 9000 GENT
11, BOULEVARD CLEMENCEAU - 83510 LORGUES - FRANCE
BEELDEN: EIGEN WERK & UNSPLASH