- Achtenvijftigste editie - 9 november 2024 - 2e Jaargang -
'Hey Bro, ik ben woensdag opgestaan met een knoop in mijn maag'.
'Verbijsterend, ja. Ik krijg het voor mezelf ook niet uitgelegd'.
‘Dat de bible belt hillbillies zitten opgescheept met een gestoorde oranjekleurige kwast kan me eigenlijk niet zo veel schelen, maar de rest van de wereld moet er ook mee omgaan en dat verontrust me'.
'Als je dan ziet welke boze jongetjes hier staat mee te juichen. De Driesjes, de Theo’s, Wilders, Orban …, dan weet je het wel’.
'We zullen sterk moeten blijven, Bro. Blijvend tegengewicht bieden, neen zeggen tegen verdeeldheid, eng racisme, seksisme, facisme'.
'Zelf onze groenten telen'.
'Dat ook, ja'.
Hans Lengeler, Lorgues, Provence
Jeroen Vermeiren, Gent, België
Soms voelt ge u verlamd. Dan staart ge naar het scherm en voelt ge helemaal niets meer. ‘Jij zoned compleet uit’ omschrijven de jongens me als ze me zo voor de televisie aantreffen. ‘Numb’. Neergeslagen.
Met de overwinning van Trump als oranje kers op de taart. Niet dat het u verbaasde, ge hadt niet hetzelfde shock gevoel van 8 jaren geleden, maar dat maakt het misschien net erger?
Op een gegeven moment voelt ge u moedeloos, alsof ge het opgeeft, alsof het u allemaal niets meer kan schelen en ge denkt: ‘laat het dan allemaal maar naar de kloten gaan. Ik laat alles los.’
Andere momenten ziet ge hoopvolle dingen en beseft ge weer dat ge u op het goede moet concentreren en dat vergroten en verspreiden. Dat ge vanuit dat verzet ook nog heel veel kunt veranderen. En dat als het allemaal teveel wordt ‘daar buiten’ dat ge het weer klein moet maken. Naar uzelf terugkeren, naar uw nest, naar uw klein wereldje. Daar herbronnen en dan weer met volle kracht vooruit om te proberen zoveel mogelijk goede zaadjes ‘daar buiten’ te planten.
Op momenten dat de energie weer stroomt wilt ge ook begrijpen. Want wie zijt gij om te denken dat uw kijk en visie op de zaken de enige ‘juiste’ zijn? Wat ziet ge over het hoofd? Vanuit welk geprivilegieerd kader zit ge naar uw navel te staren? Wie of wat begrijpt ge niet? Al zullen sommige zaken voor altijd onbegrijpelijk blijven. Mensenrechten terugschroeven? Echt waar?! Geweld gewoon worden? Jamais!
Zijn dit de golven van de geschiedenis? Van het leven tout court? Want wij hebben nu een lineair denken maar ooit dachten wij ook cyclisch. Misschien doen we niet 1 stap vooruit en 2 achteruit maar gaat het continu op en neer? Waar gaat het eigenlijk naartoe? Wat is het leven? Maybe this too shall pass? De steeds terugkerende grote vragen die onbeantwoord blijven.
En dan verspreek ik me, in een sms aan Bert: ‘waar ligt de verlangdraad?’ En mijn nieuwste troetelnaampje is geboren. En dat het op mijn lijf geschreven is: ik voel me één kluwen van verlangdraad op die moedeloze dagen. Verlangen naar een betere wereld. Maar ook na al die jaren nog een groot verlangen naar Bert, want in zijn armen vervlochten is de wereld ‘daar buiten’ een wazige vlek op de achtergrond en viert de liefde hoogtij. Laten we vooral voor iedereen heel veel verlangdraadjes blijven spinnen, waar we ons aan kunnen blijven optrekken en die onze harten verbinden.
SL
WAARSCHUWING: Ik schreef dit stukje op 5 november 2024, precies één week na de catastrofale overstromingen die de voorsteden van Valencia blank zetten en een voorlopig onbekend aantal slachtoffers eisten. De gevoelige lezer zij gewaarschuwd: dit stukje begint onschuldig, maar gaat daarna een Halloween-achtige toer op.
De eerste auto van mijn ouders was een Ford Escort in knalgeel (‘Daytona yellow' volgens mijn vader) die oorspronkelijk van mijn grootmoeder was. Het is waarschijnlijk de coolste wagen waar ik ooit in gezeten heb, maar zoals dat gaat met coole wagens, zijn ze niet voorzien op grote gezinnen. Zodra ik als eerstgeborene het gezelschap kreeg van mijn broertje Joris, had mijn moeder slechts één trip naar de onthaalmoeder nodig om te beseffen dat ze haar leven veel makkelijker zou maken als ze een auto had met een kofferruimte waar wél een kinderwagen in paste. En dus ruilden mijn ouders de Escort in voor een Opel Ascona in bordeauxrood.
Het waren de jaren ’80 en dat was de tijd waarin ouders van drie kinderen er hun hand niet voor omdraaiden om hun hele kroost in een Opel te proppen en in één trek van Noord-Antwerpen naar het Gardameer in Italië te rijden. Dat we die trip alle vijf overleefden, maakte mijn ouders overmoedig genoeg om de daaropvolgende jaren elke zomervakantie een trip naar het zuiden te organiseren. Met een overnachting in Frankrijk als het echt moest, maar liefst zonder. De avond voor vertrek werd dan de achterbank plat gelegd, daarover de koffers in één laag tot aan de voorbank, en daar bovenop kwam een luchtmatras met dekens. Om vijf uur ’s nachts werden wij, de kinderen, uit ons bed gehaald en in het donker naar de auto geleid, ons hoofdkussen onder de ene arm, een knuffel onder de andere. Voor wie The Sound of Music gezien heeft: die scène aan het einde waarin de familie Von Trapp midden in de nacht op de vlucht slaat voor de Duitsers: zo zag het er ongeveer uit. Of zo voelde het alleszins voor mij. Heel spannend allemaal. Wij lagen dan achterin op de luchtmatras nog even te dommelen en zagen even later de zon opkomen boven de autostrade. Zodra we alledrie wakker waren, stopten we aan een tankstation, waar mijn ouders de achterbank en hun kinders weer overeind hesen en de koffers in de kofferruimte stapelden.
In de jaren ’90 kwam daar elke herfstvakantie ook nog een tripje naar Denemarken bij, wat tien uur autozitten betekende. Gelukkig hadden mijn ouders de Opel toen al ingeruild voor een Volvo 850 en was tegen die tijd de Game Boy uitgevonden.
Het was diezelfde blauwe Volvo die ik vijftien jaar later overkocht na mijn afstuderen. De grote laadruimte kwam me goed van pas: telkens het uit was met een lief schroefde ik mijn Ikea-meubels uit elkaar, laadde mijn boeken in een paar dozen en stapelde dat alles samen met het zeteltje van de bomma in mijn oude Volvo, op weg naar een nieuwe woonplaats en een volgende relatie die gedoemd was te mislukken.
Toen ik naar Spanje verhuisde, verkocht ik de oude Volvo, en van dan af reed ik mee in de Seat Ibiza van mijn Valenciaanse verloofde. Met de komst van onze baby ruilden we, net als mijn ouders bijna dertig jaar eerder, de lichte Seat in voor een iets stevigere Ford Focus. Een dikke tien jaar later verdween ook die Focus uit mijn leven, tezamen met mijn echtgenoot en ons trouwboekje.
Sindsdien rijd ik enkel nog parasitair, zoals ik eerder uitlegde in het stukje ‘wc-papier’. Ik heb daar geen problemen mee, en sinds vorige week nog minder.
Afgelopen dinsdag, 29 oktober 2024, namen de najaarsregens hier in Valencia ongeziene proporties aan. Het water kwam woest kolkend de vallei instromen, rivieren en kanalen traden ver buiten hun oevers. De president van de Valenciaanse gemeenschap onderschatte de ernst van de zaak, waardoor te laat alarm werd geslagen. Pas na het spitsuur liet het schrille piepen van onze mobiele telefoons ons weten dat we beter binnen konden blijven. Op dat ogenblik waren al duizenden pendelaars uit de voorsteden in het zuidwesten overrompeld door de storm. Vrachtwagens werden omvergeblazen, personenwagens meegesleept. Er waren de ongelukkigen die, zoals tijdens eerdere overstromingen, naar hun ondergrondse garage liepen om hun wagen naar buiten te halen, zodat die niet zou onderlopen. Ze hadden niet gerekend op de kracht en snelheid waarmee het water de garages deed onderlopen. Ze verdronken naast hun voertuig.
De ravage die achterbleef na de storm tartte alle verbeelding. Auto’s lagen opgestapeld in de straten alsof iemand een doos speelgoedautootjes had uitgeschud over een diorama. Mensen zaten dagenlang vast in hun ondergelopen huis, vaak zonder eten of drinkwater. Hele wijken waren volledig afgesloten van de buitenwereld: kniehoog slijk, geen internet. Miserie met een dikke laag modder eroverheen.
Er werd besloten dit jaar geen Halloween te vieren.
Halloween was overal.
De daaropvolgende dagen kwamen vrijwilligers van heinde en verre (en meestal te voet) naar Paiporta, Sedaví, Catarroja en andere rampgebieden om te helpen schoonmaken. Ik zag een interview met een jongeman die vertelde hoe hij iemand in een gestrande auto had zien zitten, en het portier openmaakte om die persoon eruit te helpen. De bestuurder was overleden.
Terwijl de jongeman zijn verhaal deed voor de camera, probeerde hij neutraal te blijven, maar in zijn ogen zag je de samenvatting van alles waar Halloween voor staat: pure horror.
Als ik nu aan auto’s denk, komen er niet meteen blauwe Volvo’s en luchtmatrassen in me op, maar eerder modder, ondergelopen garages en lijken achter het stuur. De lijken van mensen die op een dinsdagavond in een zogenaamd veilige Europese stad van hun werk naar huis reden, en nooit zouden aankomen. Het zal waarschijnlijk een fase zijn in het verwerkingsproces, en het zal vast ook weer overgaan, maar nu mis ik een auto nog minder dan voorheen.
KV
Soms weten we niet hoe lief ons alles is, als wat ons lief is er nog is.
Het is al 5 jaar …sinds mijn vader overleed. Vanaf de eerste dag na het afscheid was er zijn gedaante als uitgeknipt in de lucht om me heen. Hij was er, maar ook niet. Hij was een leeg portaal geworden waar hij precies inpaste, als een puzzelstuk dat verloren ging. Sommige dagen tekent het portaal zich scherper af dan andere.
Voor altijd gemerkt als met een brandteken op de huid van hemel en aard, met ups en downs. Het gekke is, dat als ik ernaar kijk, het niet zie, en het wel zie als ik er niet naar kijk. … of hoor ik zijn stem, zodat ik opkijk . En het gebeurt dat als ik zit te schrijven aan mijn bureau het contact van mijn televisie aanknipt waardoor het contactlampje gaat branden en blijft het een hele tijd zo, tot het weer uitgaat.
“Hallo Pèrebi.”, zeg ik dan. Want zo noemde ik hem.
In het dorp waar ik opgroeide werd het woord ‘pèrebi’ gebruikt voor een bij: “Pas op een pèrebi!” - maar niet zo geschreven. Het is niet duidelijk hoe het geschreven werd of wordt, want het dialect kent geen geschreven regels. Volgens mij is het afgeleid van een paardenbij. Maar er wordt een gewone honingbij mee bedoeld. Een wesp zegt men als stralenbij of een stroailabi. “Pas op een stroailabi!” En dan rennen ze weg.
Toen Perez Esquivel in 1980 de Nobelprijs voor de vrede won, was hij alom in het nieuws. Ik vond hem bijzonder en meteen daarop ging ik mijn vader Perez noemen. Veel cooler dan papa, pa, vake, vader en minder bruut dan paitn of onzen ouwe.
Ik was toen een meisje van 15 jaar, kleurde mijn haar met Henna zodat het er worteloranje uitzag en ik crepeerde het tot haast een pruik. Ik droeg wel eens zwarte lipstick, zwarte eyeliner en ballerina’s op hakjes. Zo ging ik naar school. Maar de volgende dag kon evengoed in een roos gestreepte tuinbroek en oude boots.
“Hey Perez, hoe gaat het?” Dat duurde een hele poos en toen groeide het tot Père. Men zou denken dat het andersom ging, maar Père zat in Perez en nog wat later werd het Pèrebi.
In 1988 maakte ik voor hem een T-shirt voor kerst. Ik kocht een gele en tekende er een bij op. Uit een stuk karton sneed ik de letters Pèrebi. Dat sjabloon legde ik op de gele T-shirt en kleurde die in met een zwarte textielstift die ik kocht bij Veritas.
Pèrebi is er niet meer, maar de T-Shirt nog wel en ook zijn naam.
Een maand na hem verliet ook Mootje ons. “Hahaha”, lachte ze luid en dat deed ze in snokjes. In de auto hadden we de klep van het handschoenkastje opengeklapt die we gebruikten als tafeltje. We hielden elke rit een smikkelfeestje. Hapjes en chips en drankjes. Na een dag werken en sleuren in mijn nieuwe woonst hadden we dat wel verdiend en we waren bovendien te hongerig om te wachten op de afstand tussen Gent en Antwerpen. Onderweg deden we ons te goed. Thuis was ik al zo oververzadigd dat ik nog enkel een tomaatje of iets kleins nam. Een mens moet niet overdrijven. Thuis? Het was mijn thuis… maar niet voor lang meer. Ik was hier graag nog wat gebleven, maar de verhuisdozen stonden klaar. Ik huilde erom, om thuis en wat ervan geworden was. Deze verhuis staat op nummer 1 in de top 3 van droevig verhuizen. Soms is een huis een toekomst, soms een verlies - en dan is huilen om een huis toch maar een kleintje.
Zo zeg ik elke dag wel iets aan Pèrebi of Mootje, of: “Sorry, sorry.”, als ik iets doe waar ze niet van houden - zoals bv. te laat komen. Mijn god, ik zeg zo vaak sorry.
Zegt Emily Dickinson: Voor een weide heb je nodig,
een klaver en één bij
één klaver en een bij
en dromerij.
Dromerij alleen mag ook….
bij weinig bij.
KS
Het is nu vrijdag, vrij-vrij-vrij-vrijdag, maar onder dit dak zal niet van bil worden gegaan. Althans niet op mijn etage. De alleenstaande Poolse mama van het gelijkvloers, daar zie ik het ook niet gebeuren. En de jonge snaak die sinds de lente boven mij woont, heb ik nog maar één keer zien buitensluipen. Hij is van het timide type en het zou me niets verbazen dat zijn bloem nog geplukt moet worden. En daar is natuurlijk ook niets mis mee, zeg ik er meteen en zeer van harte bij. Een mens moet nu eenmaal heel erg opletten met wat hij zegt, in dit tijdsgewricht, waarin vooral de Westerse en in relatieve luxe levende zieltjes heel teer lijken geworden.
Wat dat laatste betreft, herinner ik mij een woke-discussie met enkele 18-jarigen, een drietal winters geleden. Ik trok toen opnieuw naar de schoolbanken, om via een VDAB-traject een opleiding voor een knelpuntberoep te volgen. Dat van leerkracht Nederlands en niet-confessionele zedenleer in het secundair onderwijs. Het is met voorsprong één van mijn gelukkigste jaren geweest in het voorbije decennium, zeker toen ik ook nog eens bij dat handvol studenten hoorde dat er met een eerste zit vanaf kwam. Dat ik een Gents gebouw binnenstapte – de ‘Ledeganck’ – waar mijn grootvader aan moederszijde vlak na de eerste wereldoorlog studeerde voor onderwijzer, gaf extra veel gloed aan mijn late roeping. Ik verbeeldde me hoe hij door diezelfde gangen moet gedwaald hebben. Hoe hij dezelfde eindeloze draaitrap moet hebben beklommen. In de familiegeschiedenis die hij schreef, staan passages over zijn jaren in wat toen nog de Staatsnormaalschool heette. Lees even met mij mee:
‘Het leven in de school was gebonden aan vaste regels. ’s Morgens om zes uur op, tot zeven uur in de studiezaal, tijd om zich gereed te maken en dan naar de refter voor het ontbijt. Nog een kort verblijf op de speelplaats en dan de klok voor de aanvang van de lessen. ’s Middags: middagmaal en daarna ontspanning op de speelplaats tot een of twee uur, naargelang het lesrooster. Te zes uur avondmaal, een half uur ontspanning en tot negen uur in de studiezaal en dan slapen.’
Een studentenleven? Vergeet het maar. Om negen uur vlogen die jonge kerels het bed in. Fuiven in de Overpoort, dat bestond nog niet, net zomin als boemelen in Gentse cafés. Het toppunt van vermaak waren de wandelingen naar de buurgemeenten waarop de studenten op gezette tijden vergast werden. De decadentie!
Het lijkt nu alsof ik heel erg aan het afwijken ben van de woke-discussie die ik hierboven aankaartte. Hold your horses. Niets is minder waar. Maar eerst nog even over mijn ‘peter René’ – want zo heette hij – die ik heel hoog had zitten. Mijn grootvader was een meesterverteller. Getuige daarvan de heemkundige werken die hij publiceerde, onder meer over het Brabants trekpaard en de hondenkar. Die hondenkar kende hij zelf maar al te goed, want hij was niet zomaar René, neen, hij was ‘René van de melkerij’. Als kind werd hij vroeg uit de veren geroepen om met zijn Duitse herdershond – die dus een kar voorttrok, Gaia zou het vandaag niet meer dulden – de melkkannen op te halen bij de lokale boeren. Als hij daarmee klaar was, trok hij op houten klompen naar de lagere school. Die lag niet om de hoek, maar een kilometer of acht verderop, in Asse. ’s Avonds bracht hij met diezelfde hondenkar de lege melkkannen weer terug naar de boeren.
Laat dat even inzinken.
Ziehier een man die twee wereldoorlogen meemaakte, die de eerste kasseiwegen zag verschijnen, die elektriciteit bij de huizen gebracht zag, die decennialang water oppompte uit de bodem in plaats van het te tappen uit een kraan, die de eerste auto in zijn dorp zag verschijnen, en de eerste televisie, en de eerste telefoon.
Díe man, doolde exact een eeuw voor ikzelf dat zou doen door de Ledeganck-gangen van wat intussen niet meer de Staatsnormaalschool is, maar gewoon Hogent.
Terug naar de 18-jarigen en de lerarenopleiding, meer bepaald het vak niet-confessionele zedenleer. Op zeker moment gaat het daar – uiteraard – over gender. Waarop ik deze woorden sprak: ‘Ik vind dat iedereen zich moet kunnen voelen en uiten zoals ie zich voelt en wil uiten. Man, vrouw, X, genderfluïde en what not, ik vind het allemaal prima. En ik zal vechten voor eenieders recht, voor eenieders vrijheid om te voelen en te uiten wat ie voelt en wil uiten. Maar… al die voornaamwoorden die daar nu plots bij blijken te horen, ik vind dat wat lastig. En zeker als daar buitensporig zwaar aan getild wordt.’
Nou. Dat was geen goed idee. Ik kreeg terstond een half dozijn jonkies in mijn nek die zeer zwaar tilden aan mijn uitspraak en mij verweten een – ik citeer even letterlijk – een ‘blanke, oude cis-man’ te zijn. Ik had op bijzonder tere zieltjes getrapt. Ook al was mijn boodschap er net één van de barricaden: ik zal vechten opdat jij mag zijn wie je bent, maar kunnen we een beetje chill doen over die voornaamwoorden?
Ik zal eerlijk zijn. Ik kon alleen maar denken: stelletje jankers. Niet sympathiek van mij, ik weet het. Maar daartegenover: die rots van een grootvader, met al wat hem overkwam, met het zovele dat hij zag veranderen. En hoe ruimdenkend hij was. Hoe soepel van geest, tot zijn 92ste. Ik kon alleen maar denken: fuck woke, bende onnozele mensjes. Waarmee ik wellicht bewijs dat ik een blanke, oude cis-man ben. Wel, fuck it. Het zij zo.
Het zij zo.
PS: ik studeerde nooit af als leerkracht… Poetin gooide roet in het eten. Hij trok ten oorlog tegen Oekraïne, de energiefactuur ging maal drie en ik moest ijlings weer aan de betaalde arbeid om te eindigen met afbetalingsplannen die ik ook anno 2024 nog meesleep. Het zal mij leren, stoute blanke oude cis-man! ☺
JV
Vrieeend,
Ik heb een nieuwe vriendin. Ze heet Michelle en ze is drieëntachtig jaar oud.
Dat kwam zo. Ik had net een inkoopje gedaan in Carces en wilde terug naar huis rijden toen er op mijn autoraam werd getikt. Een frêle wezen vroeg of ik toevallig richting Montfort uitging want haar wagen wilde niet meer starten en nu stond ze hier op de grote parking van het grootwarenhuis met haar twee zware boodschappentassen en die kreeg ze te voet echt niet thuis.
‘Stap maar in’, zei ik, zonder te verklappen dat ik eigenlijk de andere kant uit moest. Ze gaf me de aanwijzingen hoe ik moest rijden. Ik ken de streek inmiddels al vijfenveertig jaar maar ik liet haar begaan zodat ze een gevoel van controle had. ‘Hier naar links’, zei ze, ‘en dan over de brug opnieuw naar links, en dan aan het rond punt rechtdoor’. Zo reden we richting Montfort en we maakten, zoals dat gaat als je een lifter oppikt, een praatje.
‘Vervelend, die auto’, zei ze, ‘ik heb meteen naar mijn garage in Cottignac gebeld maar met het verlengde weekend kunnen ze pas maandag komen kijken. Mijn wagen is al oud maar je kan hier echt niet zonder vervoer want ik woon een eind buiten het dorp. Ik mag je toch een koffie aanbieden?’. ‘Waarom niet’, zei ik, ‘en ja, het openbaar vervoer stelt hier niks voor. Ik woonde vroeger ook op een afgelegen plek en zonder wagen zit je vast’. Ze knikte. ‘Ik kom eigenlijk uit België’, ging ik voort, ‘maar ik koos voor het licht van het zuiden’. ‘Ik kom ook uit België’, antwoordde ze, ‘uit Rixensart, maar ik verhuisde naar de stad en werkte bij een antiquair op de Brusselse Zavel’. ‘Kijk eens aan’, lachte ik, ‘ik heb nog aan de voet van de Kunstberg gewoond, dat was dus vlakbij jouw werk’.
Ze stuurde me een zandweg tussen twee wijngaarden in. Het was wat oppassen voor putten en bulten in de weg maar na tien minuten kwamen we uit bij een groot huis. Ik droeg haar boodschappen binnen en zette ze op het aanrecht van haar open keuken. Michelle opende de deuren naar het terras en we installeerden ons met een kopje koffie in de warme najaarszon. We bleken nogal wat gemeen te hebben.
Michelle is hobbyschilder en amuseert zich met reproducties van Bruegheltaferelen en Delvaux-achtige figuren. Ze was het grijze Belgische klimaat beu en wil het liefst met rust gelaten worden. Het alleen wonen in de natuur met zicht op de bergen maakt haar gelukkig. De geur van tijm en het gezoem van insecten zijn voldoende prikkels, al mag een mooi klassiekje of iets van Astor Piazzolla gerust eens de stilte breken.
Ik voelde me vreemd op mijn gemak bij deze oude dame. Ze had haar eigen ideeën en visie op de wereld, hield van nadenken en van het in vraag stellen van de dingen. ‘Je bent echt geen platte zjat’, zei ik. ‘Wat bedoel je daarmee?’, vroeg ze. ‘Dat je geen sukkeltje bent die bang is van vanalles’, antwoordde ik, ‘je bent in sync met jezelf, je hebt je leven zelf in handen’. ‘En jij drinkt je koffie zonder melk of suiker’, zei ze, ‘dat is altijd een goed teken want dat wil zeggen dat je voor puur gaat’.
We wisselden telefoonnummers en mailadressen uit want we wilden contact blijven houden. Voor als het eens uitkomt en we er zin in hebben, ‘en ik zal je laten weten hoe het met mijn wagen gaat’.
Een dag of twee later stuurde ze het bericht dat ze een taxi had gereserveerd die haar naar de afspraak met de garagist zou voeren. Nog een dag later kreeg ik het nieuws dat het om een kleinigheid met de startmotor ging en dat haar wagen een groot onderhoud had gekregen en nu reed alsof het een nieuwe was.
Ik nodigde haar uit om de abdij van Chartreuse de la Verne samen eens te bezoeken en daarna een koffie te gaan drinken in Collobrières. Dat vond ze goed want het Massif des Maures kende ze niet zo goed. ‘Maar niet volgend weekend’, stuurde ze terug, ‘want dan komt mijn broer op bezoek’.
We doen het wel eens op een andere keer, als het uitkomt en we er beiden zin in hebben.
HL
Naar mijn mening moet de wetenschap zich meer gaan bezighouden met devolutie dan met evolutie. Ik denk dat we kunnen stellen dat (vooral) de mensheid er geestelijk meer en meer op achteruit gaat dan dat ze zich ontwikkelt.
Achterlijkheid neemt meer en meer toe, het geloof primeert voor velen op de feiten. Het is geweten dat wie blind gelooft in staat is tot het stellen van de meest afschuwelijke daden.
Mensen die denken dat politici door god werden gezonden om hen te redden, zijn toch echt wel heel ver heen.
Naar mijn mening moet iedereen wat meer Voltaire lezen.
Amedé
Men zegt wel eens dat het karakter van een mens zich pas echt toont in tijden van succes en tegenslag. Maar in geen enkele arena zien we dat treffender dan in de politiek. Zeker bij verkiezingen, waar ego’s zich breed maken en illusies van grandeur soms al net zo groot zijn als de flessen champagne die erbij worden opengetrokken. Voor de één om zijn winst te vieren, voor de ander om zijn verdriet te verdrinken.
In het licht van recente ontwikkelingen in de Amerikaanse politiek is het hoog tijd voor een kleine les in presidentiële etiquette. Sta mij toe, lezer, u bij te praten over de fijnere kneepjes van winnen, verliezen, machtsoverdracht, en vooral: hoe men zich daarin als een ware heer of dame gedraagt.
De overwinning claimen zonder de klasbak uit te hangen
Laten we beginnen met het hoogtepunt van een verkiezing: het triomfantelijke moment waarop men de overwinning claimt. Nu, het mag dan verleidelijk zijn om de overwinnaarstocht aan te vatten met groot machtsvertoon, doch enig decorum siert. Een echte gentleman of weledele dame bedankt zijn/haar tegenstanders met een vleugje charme en erkent hun inspanningen. Geen triomfantelijke armbewegingen, geen potsierlijke handelingen die al te bombastisch de aandacht opeisen. En – ik noem geen namen – een tikkeltje bescheidenheid in de dankrede kan wonderen doen. Een presidentiële overwinning claimen mag zeer zeker groots zijn, maar nooit grotesk worden.
Nederig verliezen: de ware test van karakter
Winnen is al bij al eenvoudig, maar verliezen en dat verlies waardig dragen? Dat vraagt om klasse. Een verliezende kandidaat moet niet stampvoetend de zaal verlaten, noch kibbelen over oneerlijkheden, hoe aanlokkelijk dat misschien ook is. Er wordt een hand gegeven, een eerlijke felicitatie uitgesproken en het hoofd wordt hoog gedragen. Het idee dat men ooit weer zou kunnen terugkeren naar de arena, glimmend van nieuwe strijdlust, kan pas echt serieus genomen worden als men in verlies waardigheid heeft getoond. Dat, dames en heren, is wat men in de geschiedenisboeken ‘presidentiële klasse’ noemt.
De overdracht van de macht
Komt dan het moment waar men het veld moet ruimen, een stap die sommigen het liefst vermijden. Toch is de overgang van macht hét moment waarop een president zich kan bewijzen als waardig staatsman (of vrouw, ik wil geenszins het patriarchaat – in welke vorm dan ook – wind in de zeilen geven!). Het is een kwestie van alles keurig achterlaten, elke formaliteit met de nodige gratie volbrengen, en vooral: niet tot de allerlaatste seconde aan het bureau vastklampen. Een hoffelijke overdracht is als het sluiten van een boek dat men met respect heeft gelezen, niet als het dichtgooien van een rommelige la. Wat als een president nu eens écht geen afscheid kan nemen? Dan hebben we het over een andere etiquette: die van het loslaten.
Soms zegt men meer door niets te zeggen
Voor sommigen lijkt dit een onoverkomelijke opdracht, maar zwijgen kan werkelijk wonderen doen. Een voormalige president die zich na zijn verlies in stilte terugtrekt, verdient meer respect dan één die nog gal blijft spuien over het verleden. Rustige, weloverwogen woorden zijn als balsem voor een gepolariseerd publiek. Diplomatiek zwijgen, zou men kunnen zeggen, maakt van een president een staatsman.
De kracht van een verzoenend gebaar
Ach, het klinkt misschien oubollig, maar in de verzoening toont een leider zich pas echt groots. Denk maar aan Abraham Lincoln, die na een grimmige burgeroorlog zijn ‘slechtste vijanden’ met waardigheid bejegende. Wat maakt een leider écht bewonderenswaardig? Een hand op de schouder van een tegenstander. Een kalm, verzoenend gebaar jegens hen die teleurgesteld zijn. Presidentiële etiquette is uiteindelijk een evenwicht tussen karakter, wijsheid en dat fijne vleugje vergevingsgezindheid dat alleen de groten der aarde echt beheersen.
Zo en aldus, mijn waarde lezers, hoop ik niet enkel ú maar ook ronkende namen op het internationale, politieke speelveld te inspireren. Zij dienen er zich met urgentie van bewust te zijn dat stijl nooit optioneel is. En al zeker niet wanneer men, in vol ornaat, in de schijnwerpers van het wereldtoneel staat te blinken. Verder staat het ook boerenzonen – en dat zeg ik zonder enig waardeoordeel! – vrij te getuigen van een minimum minimorum aan welvoeglijke manieren.
Ik heb gezegd en ik groet u ineens ook warm en hartelijk,
Uw Jean-Pierre Hoofs
OVER JEAN-PIERRE HOOFS
Hij mag dan geen sant in eigen land zijn, Jean-Pierre Hoofs is een man met naam en faam, niet in het minst in het Verenigd Koninkrijk. Hoofs stond decennialang aan het hoofd van de Londense School for Butlers & Hospitality, een instituut met wortels die teruggaan tot de 19de eeuw. Na een rijkgevuld leven aan de overzijde van het Kanaal resideert de man sinds twee jaar weer in het lieflijke Brugge, zijn beminde geboortestad. Daar vult hij zijn dagen als gepensioneerde zinvol in, onder meer als vlot Engelssprekende gids in het Memlingmuseum. Daarnaast verblijdt én verlicht hij de lezers van Au Parleur met zijn wijze raad voor meer courtoisie en goede manieren.
JV
Het Derde Rijk rijst:
Lievelingsgerecht van Hitler?
Nazi Goreng
(Org.)
Obers:
De ober was al vaker met het gerecht in contact geweest.
(Org.)
GDB
© Au Parleur - JEROEN VERMEIREN/HANS LENGELER 2023/update 2024
SINT-DENIJSLAAN 31A - 9000 GENT
11, BOULEVARD CLEMENCEAU - 83510 LORGUES - FRANCE
BEELDEN: EIGEN WERK & UNSPLASH