- Drieënzestigste editie - 14 december 2024 - 2e Jaargang -
'Hey Bro, bij Au Parleur zitten we vanaf vandaag in kerstmodus'.
'Ik merk het. Tierelantijntjes, hulst, rode besjes, sparrenbossen. Sneeuw!'.
'Ik heb me nog ingehouden. Maar ik zal het verder opbouwen naar volgende week'.
'Ja, want je bent de rendieren vergeten. Rudolf, Vixen, Blixem, Cupid, Dasher, ...'.
‘En Didier natuurlijk’.
'Euh ... ?'.
'Die was toch volop in het nieuws? Didier Rendiers?’.
'Ah ja, met zijn krasloten. Die ook, ja'.
Hans Lengeler, Lorgues, Provence
Jeroen Vermeiren, Gent, België
Vrieeend,
Na wat te hebben gesnuffeld op het internet kwam ik tot het besluit dat het beter was om een nieuwe ijskast te kopen dan om zelf te proberen de oude te repareren. Mijn frigo heeft een respectabele leeftijd en de thermostaat had het begeven waardoor ze nu al weken dag en nacht op volle capaciteit stond te draaien. Ik houd mijn hart vast voor de volgende elektriciteitsfactuur.
Toch had ik vooreerst gezocht naar een manier om zelf die kapotte thermostaat te vervangen. Ik had wat Youtube filmpjes bekeken waarin werd uitgelegd hoe je zoiets aanpakt maar ik moest al snel vaststellen dat ik zelfs niet beschikte over het nodige gereedschap om dit tot een goed einde te brengen. Ook vond ik, als tweede optie, nergens een repair shop in de buurt die de klus voor mij had kunnen klaren. Teleurstellend. Temeer daar ik een schoonbroer heb die dat allemaal wél kan. Maar Jacob woont in Gent en ik woon in Lorgues.
Ik reed dus naar de elektrozaak waar ik meestal mijn spullen koop en wandelde tussen rijen ijskasten van verschillend formaat, kleur en kostprijs. Een verkoper sprak me aan. ‘Ik wil de goedkoopste die je hebt’, zei ik, ‘maar ze moet beschikken een behoorlijk vriesvak, dus niet zo’n klein tafelmodel maar iets van anderhalve meter hoog’. De verkoper stelde me een paar toestellen voor, gaf me de voor- en nadelen van elk type mee en raadde me aan om, als het mogelijk was, niet te gaan voor de allergoedkoopste omdat dat eigenlijk brol was en dat die al eens durven de geest te geven van zodra de garantie was verlopen.
De oude wijsheid “goedkoop is duurkoop” indachtig ging ik overstag en bestelde de tweede-goedkoopste die ik vond. ‘Het is een Europees merk’, zei de verkoper, ‘gemaakt in Europa, geproduceerd in Europa en geassembleerd in Europa. We hebben er weinig problemen mee. Je zit in principe goed voor twintig jaar’. ‘Okee’, antwoordde ik, ‘Think more or less local, act more or less global, daar wil ik voor gaan. En ze zal me waarschijnlijk zelfs overleven. Verkocht! Je hoeft ze niet in te pakken, het is om meteen te gebruiken’. De man legde me uit dat hier enkel toonzaalmodellen stonden en dat hij een dag of twee nodig had om de bestelling ter plaatse te krijgen. ‘Maar voor dertig euro meer leveren we aan huis en nemen we de oude mee. Onze jongens doen de aansluiting en controleren of alles werkt’.
Een ijskast aansluiten betekent in de praktijk dat je de stekker in het stopcontact steekt maar dat “onze jongens” het ding naar het vierde zouden dragen en me wilden verlossen van de oude vond ik een verleidelijk idee en ik hapte toe.
Een paar dagen later ging de telefoon en iemand zegde me dat hij over twintig minuten aan mijn deur zou staan met een ijskast van een Europees merk. ‘Ik wacht je beneden op’, antwoordde ik tevreden en liep meteen de trappen af. Terwijl ik reikhalzend in het deurgat stond, kwam mijn buurvrouw van het eerste de boulevard afgewandeld. We kusten elkaar op de wangen, zoals het hier de gewoonte is, en begonnen een praatje. ‘Zó lang geleden’, stak ze van wal, ‘ik dacht dat je weg was, naar België of zo’. ‘Neen hoor’, antwoordde ik, ‘ik zit nog steeds op mijn nest, boven op het vierde, en hou me in stilte bezig. Ik sta hier te koekeloeren omdat mijn nieuwe ijskast eraan komt’. ‘Ai, oei’, zei ze, ‘vorig jaar zat ik zonder en heb je me nog geholpen om de mijne te verhuizen, nu is het dus jouw beurt’. ‘Ja’, snoof ik, ‘je zit daar niet op te wachten nietwaar? Kosten genoeg zonder dit soort gedoe’.
‘Ik heb mijn auto moeten laten repareren’, antwoordde ze, ‘Daar liep een soort vloeistof uit. Ga je naar de familie voor de eindejaarsfeesten?’. ‘Dat was het plan’, zei ik, ‘maar ik heb er inmiddels mijn kerstbudget doorgejaagd aan oogonderzoeken, nieuwe brillen, speciale lenzen en een nieuwe ijskast, ik blijf dus hier. Ik word steeds meer een thuizenaar vrees ik. Maar als je zin hebt, drinken we samen een glaasje op het nieuwe jaar’. ‘Dat zal niet gaan’, zegde mijn buurvrouw van het eerste glunderend, ‘ik ga naar Parijs voor een paar weken. Bij mijn lief!’. ‘Ga weg’, riep ik, iets luider dan ik wilde, ‘heb je een scharrel opgedaan? En dan nog wel een Parisien! Chique!’. ‘Ja, ja’, lachte ze, ‘ik was met mijn vriendin Pascale nog eens naar Saint-Tropez geweest en daar is ’t gebeurd, hihi’. ‘Proficiat’, zei ik, ‘geniet ervan en hou je manieren daar in Parijs, dat ik geen klachten hoor’.
Mijn buurvrouw bloosde een beetje maar ze zag er zichtbaar gelukkig uit. We zegden salukes want de bestelwagen van “onze jongens” van de elektrowinkel draaide mijn boulevard in.
Toen ik vertelde dat ze het pakje naar het vierde moesten dragen omdat er geen lift was, hoorde ik hen een paar keer “putaing” zeggen. Maar een ijskast weegt geen ton en ik beloofde hen na de klus een koffietje en toen kalmeerden ze.
Enfin, ze staat.
Ze is stil.
Ze houdt mijn verse groenten en de kliekjes van de vorige dag fris.
Een ijskast, een mens heeft dat soms nodig in het zuiden.
HL
Het Stabat Mater van Pergolesi, de barok van Henry Purcell, de polyfonie van Josquin des Prez, dat kende ge allemaal al. Ge hebt er zo vaak naar geluisterd doorheen de voorbije decennia. Laatst nog, in de zomer, toen ge met Bro weer eens een Provençaals massief doorkliefde, terwijl ge samen zuchten van verwondering liet en verder niet zo heel veel zei, omdat woorden op hun best zijn wanneer ze overbodig worden.
Ge denkt aan die breekbare en tegelijk immens krachtige lijnen van Egon Schiele. Aan hoe provocerend ze moeten zijn geweest in ’s mans tijd. Ge houdt van de gouden mozaïeken van Klimt, maar de rauwheid van zijn leerling Schiele, daar herkent ge uzelf in. Zo graat en mager. Zo breekbaar en tegelijk geheel onbreekbaar.
Ge leest een boek, Dius, dat u voortdurend naar de keel grijpt. Het gaat over de complexe en tegelijk immer eenvoudige liefde tussen twee broederzielen. En alweer moet ge denken aan uw Bro, ook al zijn de protagonisten in het boek tegenpolen op velerlei wijzen. En gij en uw Bro, ge zijt wel verschillend, maar tegenpolen? Neen, zoveel kunt ge van elkaar niet zeggen.
Ge leest een boek, Dius, dat u de ogen opent voor heel veel moois waarvan ge wel het bestaan vermoedde, maar waar ge vooralsnog nimmer de vinger op wist te leggen. Het is de schrijver die u de ogen en oren opent.
Aldus gaat gij op zoek naar het beeld van de Heilige Cecilia in de basiliek van Trastevere. De schrijver heeft de marmeren Cecilia dermate pakkend beschreven dat ge het met uw eigen ogen wilt zien en wanneer ge het dan ziet, moet ge altijd maar slikken omdat uw keel vol krop zit. De schrijver flikt u dat bij herhaling. Ge gaat voortdurend op zoek naar de barokke kunst die hij in verbluffende zinnen vat. Ge gaat ook op zoek naar de soundtrack die ge er gratis bij krijgt, want de schrijver noemt niet alleen uw vertrouwelingen Pergolesi en Josquin des Prez en Monteverdi en Purcell, maar ook Lassus en Gesualdo en Buxtehude. Nieuwkomers zijn het voor u. Ge legt ze gretig te slapen in uw oor. En andermaal, andermaal hapt gij naar adem.
In één van de twee protagonisten herkent gij splinters van uzelf, zij het dat hij menigmaal erudieter en intellectueler is. Maar zoals hij beseft dat hij de regie over het gros van zijn leven in de handen van anderen legde, zo beseft gij dat gij exact hetzelfde deed. Zo houdt de schrijver u een spiegel voor. Een projectie van uzelf, waarin ge evenzeer thuiskomt als verdwaalt. En janken doet ge sowieso. Is het niet om het geluk van het thuiskomen, dan wel om de wanhoop dat gij – zelfs 50 – uw weg maar niet vindt.
Ge hebt net de laatste bladzijde gelezen. Ge hebt het boek onvermijdelijk dichtgeklapt. Ge voelt u alleen en verlaten, want het boek was een plek waar gij plots kon wonen, helemaal als uzelf en alleen als uzelf. En nu is daar weer de werkelijkheid. De wereld daarbuiten. Ge moet terug naar daar, wijl ge nog zo graag eeuwen hier zou blijven, in dat boek. Ge zou haast willen dat ge slechts in het boek bestond. Als een personage op papier. Niet als een mens van vlees en bloed. Niet als een man met meer pijn dan hij wil toegeven. Maar ge bedenkt ook dat een broederschap zoals die met uw Bro maar pover is als zij enkel op papier bestaat. En dus koestert gij de echtheid ervan, koestert gij het vlees en bloed, koestert gij uw Bro. Gij omhelst uw vele verdriet, én uw zegeningen, én uw sterfelijkheid. De woorden van de schrijver, de woorden van Dius, zij blijven dansen in uw hoofd. Vooral één woord is met weerhaken aan uw ribben blijven hangen: incarnaat.
Incarnaat.
En terwijl ge dit schrijft, woont Pergolesi in uw oor. ‘Quando corpus’, klinkt het. Onvermijdelijk belandt ge weer bij uw Bro. Hij weet waarom en gij weet waarom. En gij, lezer, hebt er het raden naar. En dat is goed. Ge hoeft niet alles te weten. Gebruik uw verbeelding. Het is daar dat gij zelf tot pellicule vervelt. Doe dat maar. Werp uw huiden af. Koester uw knoken. Koester de atomen die gij opgeteld zijt.
(Beeld: By Alvesgaspar - Own work, CC BY-SA 4.0, Bewerkt door AP)
JV
Vandaag wil ik jullie een brokje relatieadvies geven, en dat gaat via een anekdote over een brooddoos. Of eigenlijk: drie brooddozen.
Hier gaan we.
Lang, lang geleden, toen ik nog in Vlaanderen vertoefde en als interim-leerkracht van de ene naar de andere secundaire school vloog om gaten in het lerarenbestand te dichten, woonde ik samen met een lief. Om welk lief het hier gaat, zal ik niet specificeren, want natrappen is niet de opzet van dit stukje.
Nu was reeds in die lang vervlogen jaren een soort van ecologisch bewustzijn doorgedrongen tot in de meeste leraarskamers te lande, waardoor het in de school waar ik toen lesgaf not done was om je lunch te verpakken in aluminiumfolie (zéér belastend voor het milieu). Om te voorkomen dat ik mijn middagmaal moest uitpakken onder verwijtende blikken - en natuurlijk ook omdat mijn geweten het me niet toeliet- had ik mezelf een brooddoos aangeschaft - een groene, met een dikke rekker errond.
Toen kwam de ochtend waarop mijn brooddoos verdwenen was. Daar stond ik in de keuken, met mijn naakte boterhammen, en niets anders om ze in te pakken dan aluminiumfolie. Die middag moest ik dus mijn lunch ontdoen van een zilveren omhulsel dat schreeuwde “Ik ben NIET biologisch afbreekbaar” en dat onder de blikken van een lerarencorps, mensen die betaald worden om anderen te beoordelen. Ik kreeg geen opmerkingen, maar bevorderend voor de spijsvertering was het niet.
“Weet jij waar mijn brooddoos is?” vroeg ik die avond aan mijn lief, nadat een tweede zoektocht niets had opgeleverd.
“Oh, die heb ik meegenomen,” zei hij. “Ik ben de mijne kwijt.”
“Waar is ze dan?” vroeg ik.
Blijkbaar had hij mijn brooddoos in zijn auto laten liggen.
“Weet je wat, hou jij de mijne maar,” zei ik. “Dan koop ik wel een andere.” Ik hoefde de volgende dag niet op school te blijven eten, en ik moest toch boodschappen doen, dus waarom niet meteen een brooddoos kopen. Ik een nieuwe, het lief een reserve-exemplaar: het leek een waterdicht plan om een herhaling van dit voorval te voorkomen.
Zodra ik een nieuwe brooddoos aangeschaft had, toonde ik die aan mijn lief, met een plechtigheid alsof het de sleutel tot een heilige tempel betrof.
“Dit is mijn nieuwe brooddoos,” zei ik. “Wil je die alsjeblieft niet gebruiken, ook als je de jouwe niet vindt?” Daarna legde ik hem uit dat aluminiumfolie niet biologisch afbreekbaar is, en vertelde hoe vervelend ik het vond om met mijn lunch verpakt in dat goedje de leraarskamer binnen te wandelen.
Ondanks het feit dat de jongeman in kwestie een universitair diploma had en dus, naar ik veronderstel, uiteenzettingen had begrepen die een pak ingewikkelder waren dan wat ik hem daar in de keuken probeerde over te brengen, was ook deze brooddoos een paar weken later niet te vinden, omdat hij ze mee naar zijn werk had genomen.
En ik, als lief, was veel te lief. Ik had nog niet geleerd boos te worden op mijn lief - het was steeds mijn lief dat boos werd op mij. Als hij thuiskwam van zijn werk, bijvoorbeeld, en ik vanuit de zetel naar hem opkeek, en hij zei: “Waarom kijk je zo? Wat is het probleem?” en ik niet wist wat te antwoorden want er was geen probleem, behalve het probleem dat hij op dat moment in de woonkamer deed ontploffen.
Of zoals die keer toen ik vroeg of we misschien de aardappelmesjes in een andere lade konden leggen, want voor mij was het logischer dat ze op die andere plaats lagen, ik vergiste me altijd van lade wanneer ik een mesje moest pakken, en hij antwoordde: “Oh, dus ALLES in dit huis moet aangepast worden aan JOUW wensen?” en even stond ik perplex, want ik begreep niet waar zijn weerstand tegenover die vraag vandaag kwam, en toen begon ik me te verdedigen, wat zijn weerstand deed omslaan in roepen en schelden, en uiteindelijk bleven de mesjes liggen waar ze lagen.
Enfin, ik was te lief en ik kocht een derde brooddoos.
Ook die brooddoos was op een dag verdwenen.
Er ging nog een zomervakantie overheen en er moest nog een zware ruzie komen, de eerste ruzie waarbij ik weigerde mezelf gewonnen te geven en die eindigde met mij in tranen, knielend op de grond, armen op de salontafel, hoofd begraven in de armen, het lief boven mij, roepend, tierend, fulminerend - dat was het moment waarop het allerlaatste restje liefde verdween. Dat moment moest eerst nog komen voordat ik al mijn spullen in mijn oude Volvo (zie ‘auto’) laadde en vertrok.
En toen besefte ik: je kan iemand jouw brooddoos uitlenen als ze het nodig hebben. Maar laat je geen drie brooddozen afpakken.
Dus dat is mijn relatieadvies: zodra iemand je derde brooddoos aanslaat, laat er dan geen zomer meer overheen gaan.
Maak dat je wegkomt.
KV
Vooraleer ik in Au Parleur verschijn, laat ik mijn column altijd even nalezen door mijn mama. Vijfendertig jaar ervaring als lerares Nederlands, dat kan je als dochter niet zomaar naast je neerleggen. Je mag het een gooi naar bevestiging noemen en daarmee zit je niet ver van de waarheid. Zolang je een kind van bent, blijf je toch zoeken naar die goedkeurende blik of in ons geval die bevestigende emoji. Maar er zit meer achter het (twee)wekelijkse berichtje via Messenger waarmee ik haar op de hoogte breng van mijn nieuwste worp. Schrijven is iets wat ons beiden verbindt. En niet alleen vanuit de zichtbare band tussen een wannabe-columniste en haar moeder, de regentes op rust. De connectie gaat dieper via de vervlochten wortels van onze stamboom, waarbij taal het elixir is dat sinds eeuwen nieuwe vertakkingen voedt. Wij hebben blauw bloed, niet van de adellijke soort (wij hebben immers wél sociale zekerheid), maar het type dat ten oorlog trekt met woorden als zwaarden en waarbij heel wat inkt vergoten wordt.
Ook mijn columns zijn soms een slagveld, nadat zij er markeringen en correcties in heeft aangebracht. Dat is altijd even slikken. Soms volg ik haar en pas ik zaken aan, soms kies ik toch voor mijn eigen dochterlijke, dichterlijke vrijheid (deze zin gaat ze ongetwijfeld verbeteren). Op de column van vorige week was haar reactie onverwacht heel kort: “Pfff zo kwaad dat je bent.” Mijn tekst bleef voor één keer ongeschonden, maar die ene zin deed me wel wankelen. Meteen stelde ik mezelf in vraag: “Ga ik erover? Zou ik het wel publiceren? Gaan mensen mij niet hysterisch vinden?”
De zelftwijfel sloeg des te harder toe, omdat we ons enkele dagen voordien in de Whatsapp-groep van Au Parleur afvroegen in hoeverre ons selectief productief weekblad een plek kon zijn voor woede, ideologie en politieke hangijzers. Hans en Jeroen hebben het destijds in het leven geroepen om licht en lucht te schenken aan de lezers. Satire uit het dagelijkse leven gegrepen met tussen de lijnen af en toe een glimp van een opinie of wereldbeeld. Dat blijft het opzet, zo klonk het besluit in de groep.
Heeft boosheid nog een plaats in een weekblad, een krant, onze maatschappij, het Westen? Het is nochtans een van de basisemoties. Al vanaf de eerste kleuterklas leerde mijn kind dat gevoel te benoemen als het rode monstertje. Dat er mag zijn, naast alle andere kleurenmonsters. En wat kan hij dat goed, boos zijn. Hier zit een trotse mama, hoor. Insert een heleboel goedkeurende emoji’s. Twee weekends geleden speelden we Uno op een familiefeest met heel wat supporterende familieleden. Hij verloor en maakte zich voor het gezicht van alle anderen heel erg kwaad. En wij, de volwassenen, konden daar het slechtst mee omgaan. We leidden hem af, we lieten hem nadien winnen. Alles om die boosheid te vermijden. Waarom voelt dat zo oncomfortabel, waarom willen we dat in de kiem smoren?
Mag je als volwassene nog kwaad zijn? Bijvoorbeeld als je niet tegen je verlies kan (ja, dat heeft hij van mij en ook dat zit in onze stamboom geworteld), maar ook als je je uitspreekt tegen onrecht? Of jaag je hiermee mensen alleen maar de kast op, of erger nog: verder weg van jou en van het probleem dat je probeert aan te kaarten. Neem bijvoorbeeld het klimaat en de crisis bij de partij Groen. Calvo zegt “Klimaat is de uitdaging teveel voor de mensen. We moeten het zachter aanbrengen”. De Sutter verklaart: “Ik kan geen voorzitter worden, want Groen heeft iemand nodig die kan boksen en incasseren.” Groen zit duidelijk gewrongen in haar discours. Boosheid werkt niet goed als recept anno 2024. Nochtans wil je als groene partij niets liever dan tegen het systeem schoppen en uitroepen dat we allemaal naar de verdoemenis gaan, maar blijkbaar boet je dan in aan geloofwaardigheid. Angstmakerij werkt wel, maar enkel als dat gevoed is door het schijnbaar grote gevaar dat ‘de ander’ iets van jou kan afpakken. Bij klimaat leeft het gevoel dat het net ‘de groene partij’ is die iets van jou wil afnemen: je auto, je geld, je reizen, je vleesconsumptie.
Het doet me denken aan een voorval op het werk enkele weken geleden. Onze lunchpauze bestaat meestal uit een korte wandeling naar het personeelsrestaurant waar we ’s middags tegen betaling een maaltijd kunnen nuttigen. Op de weg ernaar toe moet je wel steeds enkele seconden een enorme indringende geur trotseren. Onmogelijk te negeren, zelfs met een kop vol hardnekkige sinusitis, heb ik proefondervindelijk vastgesteld. Toen ik die middag terug naar kantoor wou wandelen, sloeg de collega die me op dat moment vergezelde, plots af naar een zijstraat. Ze verraste me dermate dat ik haar luidop de vraag stelde vanwaar die onverwachte bocht van 90 graden kwam, die haaks stond op onze vertrouwde en overigens kortste route: “Het klinkt misschien heel gek”, zei ze verontschuldigend, “maar je kent ongetwijfeld wel die walm die opstijgt vanuit dat welbepaald gebouw om de hoek. Ik had het altijd al moeilijk met die stank, maar sinds een collega die geur beschreef als een mix van gebakken vlees en wellnessaroma, kan ik me er niet meer over zetten. Daar gewoon voorbijstappen lukt me niet meer. Ik moet een andere weg inslaan.”
Achteraf bedacht ik me: wordt iets effectief erger als je het benoemt? We weten dat er heel wat stinkt in de wereld of dat er op zijn minst een geurtje aanzit. Maar als we het benoemen en verklaren, als je weet waar en waarom het stinkt, lopen we er nadien dan liever met een grote bocht omheen? Hoe moeten we dan wel de moeilijke boodschap brengen, the inconvient truth?
Straks vieren we weer kerstmis en het eindejaar. Het enige moment trouwens waar gebakken vlees en wellness (toch onder de vorm van een Bongobon) wel samen gaan. “Vrolijk kerstfeest” zal er klinken en “een gelukkig nieuwjaar”. Het gele kleurenmonstertje moet en zal zegevieren. Misschien voegt iemand daar nog stilletjes aan toe: vrede op aarde. Maar die wens klinkt elk jaar steeds zachter, alsof we in die zege niet echt meer in geloven.
Begrijp me niet verkeerd: ik hou van de feestdagen. En natuurlijk mag dat gewoon een gezellige, vrolijke boel zijn. Ik wens het jullie van harte toe. Laat de familiewortels verstrengelen, de wijn of de mocktails rijkelijk vloeien en snuif de welriekende geur op van zoete kaneelkaarsen en dennentakken. Er is een plaats en tijdstip voor stank en boosheid en dat is niet aan de feestdis.
Maar mag ik jullie voor 2025 behalve alle liefde en voorspoed toch ook een tikkeltje kwaadheid toewensen? Je hoeft het heus niet uit te roepen of in een opiniestuk te gieten. Hou het gerust klein en dichtbij jezelf.
Lees je iets of maak je iets mee, waarbij je denkt: verdorie, dat stinkt hier nogal. Knijp dan desnoods je neus dicht, maar sta vooral bewust even stil bij de situatie.
En zegt dan iemand: “Pfff, amai, zo kwaad dat je bent.“
Antwoord dan als een wijze driejarige: “Ja, ik ben kwaad en dat is helemaal ok.”
EVB
‘Sinterklaas? Gaan wij dat nog vieren? Zijn de jongens daar niet te oud voor ondertussen?’
‘Je bent nooit te oud voor Sinterklaas, dat kan je toch je hele leven vieren? En ja ik vind het fijn als jij er ook bij bent, we zijn al zo weinig met z’n vijven samen. Rituelen fungeren ook als lijm in een gezin.’
Dit is een fragment van onze jaarlijkse conversaties als de feestperiode aanbreekt. Ik heb het Sinterklaasfeest altijd fijner gevonden dan het Kerstfeest. De spanning die er thuis heerste als mijn zus en ik probeerden wakker te blijven om een glimp op te vangen van de statige Sint, zijn ondeugende helpers of van de witte schimmel. Uiteraard werden we op een gegeven moment door slaap overmand ook al probeerden we met onze vingers onze oogleden open te houden. Het leek steeds of onze slaap en de Sint onder één hoedje, of beter: één mijter, speelden. Mijn jongens leerden al veel sneller de waarheid kennen. Ik kon toch moeilijk volhouden dat zij de enige brave kinderen in het dorp waren omdat de Sint enkel bij ons langskwam?
Kerstmis herinner ik me vooral als eindeloos lang aan tafel moeten zitten terwijl de kadootjes onder de kerstboom naar je lonkten. Als je dan uiteindelijk een kadootje mocht opendoen was je te moe om nog veel enthousiasme te voelen. En ik heb een hekel aan schreeuwerige kerstliedjes en kitscherige kerstdecoratie. Gelukkig zijn we nooit thuis met Kerst dus laten we al die kerstprularia aan ons voorbij gaan.
De geur van een dennenboom kan me dan weer wel bekoren. Tijdens covid vierden we een keer Kerst in de Ardèche en toen leek het me wel leuk om een kerstboom te nemen. Bert trok met de jongens en een paar bijlen het bos in. Daar koos hij het kleinste exemplaar uit maar toen ze de boom tot aan ons huis hadden gesleept bleek ‘dat kleinste exemplaar’ zo groot dat er alsnog heel wat stukken afgezaagd moesten worden voor hij binnen kon. Bert vocht met de takken vol pijnlijke dennennaalden en vloekte binnensmonds dat dit de eerste en laatste keer was en toen de boom éénmaal rechtop stond bleek hij aan één kant vol modder te hangen en leek hij in de verste verte niet op een kerstboom zoals ik die bij vrienden en familie altijd zie staan. In een poging er iets feestelijk van de te maken knipte ik een oud vliegengordijn met witte koordjes in stukken en drapeerde die over de grillige dennentakken.
Gelukkig ligt de lat in de Ardèche niet erg hoog quoi kerstdecoratie en enkele gasten complimenteerden me met mijn originele en artistieke versiering. Anderen vonden het dan weer schandalig dat ik me had laten vangen door het kapitalistisch, religieus en patriarchaals kerstgedachtengoed en dat er daardoor nu een boom stond te sterven in mijn living.
Ik was blij dat ik geen kalkoen voorzien had die avond wat me spaarde van nog meer kritiek. Wat ik dan wel klaarmaakte ontgaat me nu, maar ik herinner me nog dat de buurvrouw met een doos oesters en twee flessen champagne kwam aandraven. Ze had net een covidbonus gekregen die haar redde van de complete armoede en dat wilde ze samen met ons vieren. Ze straalde, wat niet zo vaak gebeurt, en we werden allemaal vrolijk. Van haar zonnigheid, de oesters en de champagne. En niemand die nog zaagde over kapitalistische invloeden.
De kerstboom nam gigantisch veel plaats in waardoor wij te dicht bij de gloeiendhete kachel moesten eten en daar op een gegeven allemaal onpasselijk van werden. Dus ook al vroor het dat het kraakte, we gooiden de deuren open en we dansten rond de kerstboom en de houtkachel tot de kinderen riepen dat ze niet konden slapen van al het lawaai. Dus lang na de avondklok van 18h vertrokken de talrijke gasten die ruimschoots het maximum van 6 gasten overschreden, weer huiswaarts. In de Ardèche zijn immers niet alleen de kerstbomen maar ook de mensen redelijk tegendraads.
Ook dit jaar zal er geen kerstboom sterven in onze living. Maar naar jaarlijkse gewoonte volgen nog wat discussies over de logistiek van de overige tradities:
“Waarom zouden we Sinterklaas nog vieren? We kunnen de kado’s toch ook meenemen naar België?”
“We kunnen maar een beperkt aantal kado’s meenemen omdat we geen plek hebben. De koffer zit vol met de hond en de uitzet van de harige baby en in de dakkoffer moet kleding voor 5 personen. En een Sinterklaasfeest is gewoon veel leuker.”
“Dan vieren we het toch vanavond hier. En combineren we Sinterklaas en Kerstmis samen?”
“Fons heeft examens en komt niet naar huis, we kunnen het toch moeilijk zonder hem vieren?”
“Als niemand kalkoen lekker vindt, waarom dan al die moeite?” “We kunnen ook kip met kroketjes doen?” “Kroketten kennen ze niet in Frankrijk.” “Pommes dauphine dan, dat lijkt er het meeste op?”
Uiteindelijk wordt Sinterklaas dit jaar gevierd op een zaterdagnamiddag wanneer de tieners wakker zijn en Bert iets vroeger stopt met werken. Wij zijn die avond ergens uitgenodigd dus de friteuse blijft onaangeroerd en de jongens krijgen een lasagne uit de diepvries. Ik denk dat ik het meeste plezier beleef aan het hele gebeuren want ook al is het midden op de dag en zijn de jongens halve volwassenen, ik voel nog steeds die spanning als ik de tafel versier met kadootjes en snoep.
Als ik vraag aan de jongens of ze nog een Sinterklaasliedje kennen, laten ze weten dat ik hen die in hun hoofd heb gedrild, zoals Duitse marsmuziek. Ze zingen in koor ‘Sinterklaas kapoentje’ en marcheren rond de tafel. Iets in mij zegt me dat samen met mij, de Sinterklaas- en Kersttraditie in dit gezin zal verdwijnen. Als straf laat ik ze allemaal hun prachtige kersttrui aantrekken en moeten ze samen op de foto. Iets met Sinterklaas en de roe…
SL
Claude en Natasha volgden Jacky Jaquard, de persoonlijke chauffeur en fixer van de Belgische consul te Marseille, naar buiten. ‘We laten de wagen voorlopig hier’, zei Jacky, ‘vanavond kunnen we niks meer doen. Jullie hotel is vlakbij, jullie bagage werd reeds afgeleverd en in het oude gedeelte van de stad ben je sowieso sneller per moto of te voet dan per auto. Volg me, we gaan beraadslagen en aperitieven’.
Ze doken de oude wijk, le Pannier, in en kwamen via een wirwar van smalle straatjes en trappen uit bij Bar des 13 Coins. Ze zetten zich binnen aan een tafeltje achteraan in een hoek. ‘Awel?’, sprak een strenge dienster Jacky aan, ‘Tu m’as posé un lapin hier soir?’. ‘Dag Marianne’, antwoordde Jacky, ‘Sorry dat ik je liet zitten gisteren maar ik had dringende zaken te doen. Ik maak het goed, ik beloof het’, en hij kuste Marianne op de wangen. ‘Dit zijn mijn vrienden uit Brussel’, ging hij luchtig voort, ‘Claude en Natasha. Ik gids hen de komende dagen door de stad’. Marianne’s boosheid was blijkbaar gespeeld. ‘Welkom’, zei ze lachend en ze gaf ook Claude en Natasha twee kussen, ‘wat mag het zijn?’. ‘Laat ons beginnen met een biertje tegen de dorst’, stelde Jacky voor, ‘Drie Fada Blondes, schat’.
De zaak was bijna verlaten en ze konden vrijuit praten. ‘Maak je geen zorgen’, begon Jacky, ‘we zijn onder eigen volk, we zijn hier veilig. Goed, dit weten we voorlopig: het meisje dat de zeepformule ontdekte wordt door onze mensen discreet bewaakt. De formule zelf ligt in de kluis van de Société Générale, vlakbij de Quai du Maroc. De directeur van deze privébank zit in ons netwerk en verschillende ooms van mij laten er hun geld witwassen, dat zit dus wel goed. We weten dat de Chinezen zullen proberen om de formule in handen te krijgen, het is aan ons om dat te beletten. Morgen halen we wapens op, ik verklap nog niet waar want ik wil jullie verrassen, maar we hebben alles wat nodig is om een derde wereldoorlog te beginnen’. Jacky grinnikte ondeugend en vervolgde, ‘Frankrijk zal de ontdekking van de zeepformule aankondigen op de top van de zeven belangrijkste zeepproducerende landen die begint over drie dagen, we hebben dus nog even tijd om ons voor te bereiden. Ik stel voor dat we nu genieten van de avond. Drink je biertje leeg dan gooien we ons nog een uurtje in de pastis. Daarna neem ik jullie mee naar een restaurant van een oom van mij’.
Rond acht uur stapten Claude en Natasha in Jacky’s kleine visserssloep en voeren naar de kleine haven van Vallon des Auffes, een paar kilometer bezuiden de Vieux Port. Het was koud op zee maar in de kajuit zaten zij beschut tegen de wind en het opspattende water. De kade van Vallon was feestelijk verlicht en Jacky troonde zijn nieuwe vrienden mee naar het uitnodigend uitziend restaurant Chez Jeannot. Jacky was hier duidelijk kind aan huis want hij werd hartelijk omhelsd door tantes en nichten die hem meteen doorverwezen naar de keuken waar zijn oom druk in de weer was met het roeren in potten en pannen. ‘Jacky, jij ouwe schetenlatende gangster’, zegde Jeannot opgewekt, ‘het werd tijd dat je nog eens aandacht besteedde aan je familie. Hoe gaat het met je vader en met mijn zuster? Komen jullie met kerst naar hier?’.
Aan een privétafeltje in de keuken lieten onze vrienden zich verwennen door de heerlijke hapjes die de koks bereidden. ‘Je moet de “moit moit” proeven’, zegde Jacky, ‘dat is dé specialiteit van Jeannot. Een pizza, voor de helft belegd met kaas en de andere helft met ansjovis op verse tomatensaus. Of heb je liever iets klassiek? Vis, bouillabaisse, aïoli Marseillais?’.
Claude was teleurgesteld. Hij had meer zin in een BigMac maar hij paste zich aan en tot zijn eigen verbazing smaakte het allemaal heerlijk. Hij begon zich thuis te voelen in deze stad. Ergens had het iets weg van de Brusselse Marollen maar dan groter en uitgestrekter. En toch voelde hij zich onrustig. Hij merkte het ook aan Natasha die ondanks de gezellige sfeer op haar hoede bleef. Had zij niet een paar Aziatische types gezien in de gelagzaal van het overvolle restaurant? Had zij in het geroezemoes niet een flard Chinees gehoord? Instinctief tastte zij naar haar pistool in haar handtas. Claude merkte het en was zich bewust van het gewicht van zijn Beretta 80X Cheetah in zijn kalfslederen holster.
‘Er is iets niet pluis’, sprak Natasha, ‘ik vrees dat we reeds zijn ontmaskerd. Ik meen dat ik Yichén Wang, één van de meest notoire Chinese spionnen, in het restaurant heb zien zitten’. ‘Ik weet het’, antwoordde Jacky, ‘Hij volgt me al een paar dagen’. Natasha vervolgde, ‘Ik heb tijdens een paar missies die ik deed in opdracht van China, toen ik nog een vierdubbele spionne was en werkte voor zowel de CIA, MI6, de Russische FSB en de Chinese Guóānbù een paar keer zijn pad gekruist. Hij is niet te onderschatten en heeft mij waarschijnlijk herkend toen ik een paar dagen geleden landde op de luchthaven van Marignane. Het spijt me’. ‘Geen nood’, antwoordde Jacky, ‘laten we een spelletje spelen met meneer Wang. Het is trouwens tijd om terug te keren naar de stad, morgen moeten jullie er vroeg uit’.
Onze vrienden namen afscheid van Jeannot en glipten via de dienstuitgang naar buiten. Ze waren nog maar pas terug op zee toen ze merkten dat ze werden gevolgd oor een snelle boot. Claude greep naar zijn Beretta 80X Cheetah en nam reeds positie in om te schieten. ‘Wacht nog even’, sprak Jacky kalm, ‘ik ken de zee als mijn broekzak, zelfs in het pikdonker. Laat ons eerst proberen om ze af te schudden’.
Jacky doofde alle lichten op de boot en schakelde de turbo in. ‘Mijn ouwe sloep heeft wat verrassingen’, zegde hij schalks, ‘Hij ziet er niet uit maar het is één van de snelste boten van dit type. Een neef van mij heeft de motor opgevoerd en wat aanpassingen gedaan. Hou je vast’.
Jacky stuurde de boot plots scherp naar het zuid-westen en ging richting Château d’If, het eiland met de in onbruik geraakte gevangenis. In het donker was dit een gewaagd manoeuvre maar het was duidelijk niet de eerste keer dat Jacky dit deed. Hij rondde het eiland en legde de boot stil in een kleine inham aan de voet van het kasteel. Gespannen keek hij op de radar. Hij zag hun achtervolgers traag afstevenen op het eiland en via de noordkant richting le Port d’If gaan. Toen ze daar niet aanlegden maar doorvaarden, twijfelde Jacky geen seconde en draaide naar het zuiden zodat het eiland tussen hen en hun achtervolgers in lag. Hij richtte zich naar de Pharo, de vuurtoren van Marseille, en maakte snelheid.
Zijn plannetje lukte en een kwartier later legde hij aan op zijn vaste stek in de haven. Het statige en luxueuze Hôtel Dieu Continental, waar Claude en Natasha reeds tevoren waren ingecheckt door de Belgische consul, was maar een paar honderd meter verder en ze bereikten zonder problemen de lobby waar de receptionist van dienst, een neef van Jacky, hen de sleutels van hun suite overhandigde.
‘Morgen kom ik jullie oppikken’, sprak Jacky, ‘slaap zacht’.
Wordt vervolgd
HL
BIO CLAUDE VANDENBOSSCHE
Geboren te: onbekend
Leeftijd: onbekend
Status: single
Studies: onbekend
Beroep: Geheim Agent
Adres: Justitiepaleis Brussel
Hobby’s: onbekend
Sterrenbeeld: onbekend
Speciale kenmerken: houdt zijn kousen aan in bed
Goedertieren lezer,
Geëerde winterkoning, -koningin, -prins, -prinses dan wel -genderneutrale hoogklassige,
Op een schamele zucht van de feestdagen flakkert de hoop op een witte Kerst wellicht weer vurig op bij menigeen, niet in het minst bij mezelf. Ik mag dan zijn wat men noemt ‘een oude knar’, ik ben tevens van de oude stempel, een romanticus zelfs, zeker als het op sneeuwval aankomt. Laat maar aanrukken, die vlokken, denk ik dus met enige zwier. Ik beschik over de nodige – zeer degelijke! – attributen om een winterprik het hoofd te bieden: een warme, knielange jas gevoerd met berenbont, een Russisch aandoend hoofddeksel dat bestand is tegen de meest snijdende Siberische kou, uiteraard met bijhorende handschoenen, én een fraai uit hickoryhout gesneden wandelstok, die mij toelaat te allen tijde standvastig door winterse straten te trekken. Als het aankomt op een wandelstok die het hoofd moet kunnen bieden aan zware belasting en ruwe omstandigheden, is er geen gelijke voor hickoryhout! Maar dat wéét u natuurlijk, wereldwijs en welopgevoed als u bent.
Als zou blijken dat de weergoden ons welgezind zijn en ons aldus zegenen met de dempende zalving van een winters sneeuwtapijt, dan zijn enige etiquetteregels voor de omgang in barre weersomstandigheden wel op hun plaats. Ik heb ze voor u samengebracht in zeven geboden, de vrome kerstgedachte indachtig.
1. Gij zult een sneeuwgalant zijn
Wanneer u een sneeuwbal wilt gooien, gebruik dan altijd uw rechterhand en roep: 'Sneeuwbal incoming!' Een correct gezwaaide hoed na een succesvolle worp is wel zo gepast.
2. Gij zult uw naaste stabiliteit bieden
Glijdt een voorbijganger uit, dan biedt u met flair een hand aan. Indien u dientengevolge beiden onderuit gaat, bedankt u elkaar beleefd voor het delen van deze intense ervaring.
3. Gij zult de gemeenschap vieren
Tijdens het sneeuwruimen van uw stoep nodigt u de buren uit voor een 'ruim-off'. Degene met het mooiste sneeuwpad krijgt een warme chocomelk en versgebakken Brusselse wafels van de verliezer.
4. Gij zult in stijl stranden met de wagen
Komt u vast te zitten in een sneeuwfile? Stap uit, start een sneeuwpopwedstrijd met andere automobilisten en vraag om stemrondes. Een lintje is nooit misplaatst.
5. Gij zult u gepast tooien
Als u skiënd door de stad gaat, zorg dan voor een correcte knik van de hoofddeksel aan omstanders en draag uitsluitend tweed voor de juiste indruk.
6. Gij zult uw sierlijkheid bewaren
Staat u op een bevroren vijver, al dan niet met scherp geslepen schaatsen onder uw voeten? Geniet dan met respect voor andermans veiligheid, maar bewaar bovenal ook uw sierlijkheid, in het bijzonder bij het uitglijden. Men make er een adembenemede choreografie van.
7. Gij zult uw iglo openstellen voor uw naasten
Bouwt u een iglo? Nodig de buren beleefd uit voor een 'open huis'-moment. Maak evenwel op hoffelijke wijze duidelijk dat zij geen staatsgreep mogen plegen door uw iglo tot hun officiële residentie uit te roepen.
Als u al het voorgaande in acht neemt, staan u prachtige winterdagen te wachten, waarbij niet alleen eenieders stemming in topvorm zal verkeren, maar tevens de gedachte van vrede en liefde op aarde tastbaar woord, tussen de dikke sneeuwvlokken door.
Houdt u verder vooral ook goed uw Pasen!
Ik groet u innig én vervuld van hoop op een niets ontziende sneeuwstorm,
Uw dienaar in alle seizoenen,
Jean-Pierre Hoofs
OVER JEAN-PIERRE HOOFS
Hij mag dan geen sant in eigen land zijn, Jean-Pierre Hoofs is een man met naam en faam, niet in het minst in het Verenigd Koninkrijk. Hoofs stond decennialang aan het hoofd van de Londense School for Butlers & Hospitality, een instituut met wortels die teruggaan tot de 19de eeuw. Na een rijkgevuld leven aan de overzijde van het Kanaal resideert de man sinds twee jaar weer in het lieflijke Brugge, zijn beminde geboortestad. Daar vult hij zijn dagen als gepensioneerde zinvol in, onder meer als vlot Engelssprekende gids in het Memlingmuseum. Daarnaast verblijdt én verlicht hij de lezers van Au Parleur met zijn wijze raad voor meer courtoisie en goede manieren.
JV
Is AI onder de vorm van een agent als ChatGPT intelligent?
I) MOP AI ChatGPT04
Mijn vraag was: ‘Kun je een mop verzinnen?’.
Het antwoord was:
1) Waarom kunnen fietsen niet vallen?
Omdat ze twee wielen hebben.
ChatGPT 04 komt zelf met deze zeer absurde grap. Als een fiets niet op zijn steun staat of niet tegen iets aanleunt dan valt een fiets vrijwel altijd. Ik denk dat GPT hier misschien bedoelt: “rijdende fietsen”. Of denkt hij aan een rolstoel?
2) Waarom kunnen koeien niet dansen?
Omdat ze last hebben met hun koe-ördinatie
Het mopje wordt duidelijker als je “koe” wat meer uitspreekt als bijna “koo”. Maar het is goed gevonden van ChatGPT.
3) Waarom kunnen eenden goed grappen vertellen?
Omdat ze overal een eend-woord op hebben.
Deze mop kan beter begrepen worden als je ze leest op zijn Antwerps. Zo vind je dat “eend”-woord dan wel wat lijkt op een Antwerps “ant”-woord met de “ant” van Antwerpen natuurlijk.
Zo kan ik zelf ook nog een variant vinden.
3 bis) Kunnen Engelse mieren goed grappen vertellen?
Jazeker omdat ze overal een ant-wo(o)rd op hebben.
Dat vind ik zeker niet slecht van mijn eigen: ME.
ChatGPT 01
Stel je te veel vragen aan ChatGPT04 dan beëindigt “hij” de sessie of je moet de te betalen versie nemen. Ah ja, waarom maken ze zo iets hé?
Je hersenen slorpen het grootste deel van je lichamelijke energie op. Zo heeft AI zoals die nu gemaakt is tot 1000 maal meer energie nodig om iets op het internet op te zoeken dan de andere systemen. Denkwerk vraagt energie en kost dus geld.
GDB
Naar mijn mening zou men het neoliberalisme als volgt kunnen samenvatten.
Als diegenen die 75€/u verdienen diegenen die 25€/u verdienen ervan kunnen overtuigen dat het probleem ligt bij diegenen die 7€/u verdienen, zullen na een tijdje diegenen die 75€/u verdienen 150€/u verdienen en zullen diegenen die 25€/u verdienen nog 20€/u verdienen. Diegenen die 7€/u verdienden, zullen het land zijn uitgezet.
Amedé
© Au Parleur - JEROEN VERMEIREN/HANS LENGELER 2023/update 2024
SINT-DENIJSLAAN 31A - 9000 GENT
11, BOULEVARD CLEMENCEAU - 83510 LORGUES - FRANCE
BEELDEN: EIGEN WERK, UNSPLASH & FREEPIX