- Achtentwintigste editie - 23 maart 2024 - 2e Jaargang -
‘Hey Bro, eigenlijk straf, zo’n straf. Of het gebrek aan straf eigenlijk’.
‘Wat bedoel je?’.
‘Heel die kloterij rond Vangheluwe. Is dat een grap? Of om te huilen?’.
‘Kom me niet vertellen dat je verbaasd bent, Bro’.
‘Neen. Ik weet het. Ik wist het. En toch…’.
Hans Lengeler, Lorgues
Jeroen Vermeiren, Gent
Beste Koen, je staat binnenkort samen met je broer voor de zoveelste keer op het podium van een uitverkocht Sportpaleis.
Je moet het maar doen.
Wij zijn vooral onder de indruk van de evolutie van je vocale tremolo.
Een welgemeende proficiat!
ps: Hopelijk deed het verwijderen van je tattoo niet té veel pijn.
HL
Er zijn weinig momenten waarop je duidelijk voelt dat het idee van controle te hebben over het leven een illusie is, maar twee duidelijke voorbeelden daarvan zijn: ter wereld komen en deze weer verlaten. Twee momenten die ook onlosmakend met elkaar verbonden zijn. Want vanaf je geboren wordt, ligt ook meteen vast dat je ooit zult sterven.
En iedereen doet het op zijn eigen, unieke manier en je kan niet voorspellen hoe het verloop zal zijn.
Ik dacht ook goed voorbereid te zijn op mijn thuisbevallingen met mijn cursussen haptonomie, ademhalingsoefeningen en bevallingsyoga. ‘Dit wordt een fluitje van een cent’ zei ik tegen mezelf. Niet dus. Ik veranderde in een soort loeiend oerdier dat aan de plafondbalken en trap wilde hangen of wegkroop in een donker hoekje. En owee als Bert me liefdevol probeerde te ondersteunen, ik beet bijna zijn hand eraf. En toen bij de oudste de pijn op zijn hoogtepunt was dreigde ik ermee om uit het raam te springen omdat niemand mijn buik wilde opensnijden om dat kind eruit te halen. Dus neen, voor mij geen rustige, roze wolk bevallingen met op de achtergrond klaterende zenmuziek.
Mijn vader bereidde zijn dood tot in de puntjes voor. Hij nam tijdens de jaren van ziekzijn de tijd om van iedereen afscheid te nemen, schreef zijn eigen begrafenis uit en besliste op tijd om uit het leven te stappen. Mijn schoonvader kon niet praten over zijn nakend einde en liet alles op zich afkomen. Toen we hem naar de palliatieve afdeling brachten voelde hij zich schuldig want ‘zo ziek was hij nu toch niet?’. Maar een week later blies hij daar zijn laatste adem uit.
Bert bracht afgelopen maandag zijn moeder naar de palliatieve afdeling. Al die jaren van ziek zijn bleef ze alleen thuis en vol goede moed maakte ze van elke dag iets moois ook al werd haar wereld maar kleiner en kleiner. Maar dan is het op. De pijn die de alles verterende kanker aan het lichaam toebrengt neemt de bovenhand en kraakt een mens. Gelukkig bestaat er zoiets als pijnbestrijding en ik weet dat ik ook zou tekenen voor die ‘high’ tijdens mijn laatste dagen.
En als omstaanders leven wij nu in een wereld van ‘stand by’ zijn. We proberen om een afscheid met de kinderen te plannen maar de dood laat zich niet in een agenda wringen. Je hele leven staat ‘on hold’ en je leeft in een roes die alle dagdagelijkse beslommeringen zo onbenullig maakt.
Sterven is bevallen van het verdwijnen, van het niet-meer zijn, van het totaal onbekende. Mijn vroedvrouw zei ooit: als we geboren worden sterven we ook tegelijk. Want als je aan het ongeboren kind in de buik zou zeggen dat het ooit niet meer in het water gaat leven, dat het niet meer gevoed gaat worden via de navelstreng maar via de mond, dat het ooit lucht gaat ademen en in het zonlicht gaat rondwandelen, denkt dat kind ook dat je niet spoort. Dat ongeboren kind moet het leven in de buik ook voorgoed verlaten om een nieuwe start te kunnen maken. En sindsdien kijk ik ook zo naar de dood. Wie weet wat er ons nog allemaal te wachten staat? Ik wens Annie, mijn schoonmoeder, alvast de mooiste eeuwige jachtvelden toe waar ze met open armen ontvangen mag worden door iedereen die wij hier al moeten missen.
SL
‘Heb jij al die boeken gelezen?’, vraagt zoonmans mij. Hij wijst naar mijn ‘bibliotheek’. Het is een groot woord voor mijn verzameling boeken. Ik heb er wel wat, maar een echte bibliotheek kan je het bezwaarlijk noemen. ‘Neen’, beken ik eerlijk. Ik lees graag, ontzettend graag, maar de laatste jaren heb ik een aanzienlijke achterstand opgelopen.
Hard labeur, alleenstaand vaderschap, permanente vermoeidheid, het zijn de party poopers waarmee ik opsta en ga slapen. ‘Ik heb er wel aardig wat verslonden’, antwoord ik aan zoonmans, ‘maar ik moet ook dringend schade inhalen.’ Mijn nageslacht vraagt mij waarom ik ‘zoveel’ boeken heb. ‘Zoveel?’, zeg ik verbaasd. ‘Dat valt wel mee. Ik ken heel wat mensen met veel meer boeken. Maar weet je wat het is? Als er boeken zijn, voel ik mij thuis. Die boeken zijn mijn familie, samen met jou, en mamie B’, (mijn lieve moeder), ‘en Tati’ (de schone mens die ik zus mag noemen), ‘en Bro’ (mijn neef die een broer is), ‘en Goeke’ (een rots in de branding), ‘en de meisjes van Sint-Denijs’ (ze weten wie ze zijn).
De waarheid is dat ik een heel lang boeken ben blijven kopen, ook al heb ik niet de tijd ze te lezen. Met dat kopen ben ik intussen gestopt. Ik heb geen overschot aan centen. Als je moet kiezen tussen eten in het bord en een verwarmd huis óf boeken, dan weet je het wel.
De waarheid is wel dat die ruggen op het schap mij een gevoel van veiligheid en geborgenheid geven. Zij fluisteren mij toe dat ik besta. Dat ik ben. Dat ik er mag zijn.
Fast rewind naar de jaren ’80. Ik ben dan een kind van een vechtscheiding, afijn, dat ben ik al eind jaren zeventig. De rechter heeft zus aan moeder gegeven en mij aan vader. De logica daarachter, j’en passe. Ik vermoed dat ‘de dingen’ eerlijk verdeeld moesten worden. Zo ook zus en ik. Als waren wij dingen.
Hoe dan ook, één van de 19 Brusselse gemeentes wordt mijn bakermat. Mijn vader is dan mijn held, dat moet gezegd. Eerlijk is eerlijk. Speelgoed heb ik nauwelijks. Ik herinner mij vaag wat autootjes en een garage. Meer niet. Een boekenkast, daarentegen, is prominent aanwezig in mijn kinderkamer. Ze vult zich gaandeweg met historische verhalen en het betere jeugdboekenwerk. Het is daar en dan dat het drukwerk op het schap een houvast wordt. Daar, in mijn kinderkamer, worden boeken mijn metgezellen. Mijn taal en verhaal. Ik leer woorden die mijn leeftijdsgenoten pas jaren later zullen ontdekken. De juffen en meesters zijn onder de indruk van mijn vocabularium. Lego en Playmobil? Ik heb eerst geen benul van hun bestaan, maar leer ze kennen bij neefjes aan moederskant. Daar kom ik ook in aanraking met strips, die ik stiekem graag lees, maar officieel te lang als ‘onnozel’ zal bestempelen. Iets voor mensen die het échte werk – een goed boek, dat spreekt – niet aankunnen. Jawel, strips, dat is voor mensen die niet écht kunnen lezen en prentjes nodig hebben om een verhaal tot leven te zien komen. Bullshit natuurlijk. Maar ik ben pedant. Ik kopieer wat ik thuis zie. Ik was een eikel, maar dat is oké. Ik wist niet beter. ’t Waren andere tijden.
Op de tv had je alleen ‘den BRT’. Computers bestonden niet. Telefoneren deed je via een vaste lijn van de RTT. Een nummer vormen deed je met een draaischijf. Onderwijl zaaide de Bende van Nijvel dood en verderf in supermarkten. De CCC grossierde in – al dan niet valse – bommeldingen, ook in mijn Ukkelse basisschool. Wij allemaal ijlings de klas uit om dekking te zoeken, ergens daarbuiten.
Ach, de jaren tachtig, ze waren een rollercoaster van jewelste. De jaren zeventig evengoed, zij het op een andere manier. ‘Kom’, zei mijn vader op een dag, toen hij en mijn moeder al gescheiden van tafel en bed leefden. ‘Kom, we nemen de tram.’ En dat deden we. We stapten op de tram en spoorden naar het Brussels ziekenhuis waar mijn moeder werkte. Daar aangekomen zocht mijn vader in de zijstraten naar de (ex)gezinswagen, een Peugeot 504. Denk ik. Hij vond hem en haalde een schroevendraaier uit zijn binnenzak. Schroefde vervolgens de nummerplaat van de auto en keerde triomfantelijk huiswaarts, met de vierjarige versie van mezelf aan zijn hand.
Dat beeld. Die straat. De auto. De schroevendraaier. De zegezekere grijns van mijn vader.
Mijn gebroken hart. Het staat allemaal op mijn netvlies gebrand. Maar ik had boeken. Boeken waren alles wat ik had.
JV
Als jonge moeder wist ik al van meet af aan dat streven naar perfectie in het moederschap totale waanzin was. Het krijgen van een baby had mij niet wonderlijk getransformeerd van chaotische ADHDer tot een voorbeeldige jaren 50 moeder - verder dan een week opruimwoede net voor de geboorte was ik niet gekomen. Bovendien was ik een migrant met migraines en een postnatale depressie in plaats van een sterk en ondersteunend sociaal netwerk. Ik kon de lat niet hoog leggen, want er waren dagen waarop ik de lat niet eens vond. Verder dan de moe in ‘supermoeder’ kwam ik dus niet. Een goed-genoeg-moeder, dat was mijn bescheiden streven.
Allemaal goed en wel, maar op een bepaald moment geeft het leven je van die hints dat de praktische kant van het ouderen toch wat meer aandacht behoeft. In mijn geval kwamen die signalen via broeken.
Toen mijn dochter in de lagere school zat, moest ze een paar keer per jaar met haar klasje van de muziekschool het podium op om liedjes te zingen voor een trots publiek van ouders en grootouders (lees: ons halve dorp). Het voorgeschreven tenue: een wit T-shirt en een zwarte broek. Die optredens waren steevast vlak na schooltijd. Nu weet ik niet hoe andere ouders dat beleven, maar voor mij was het steeds een Herculeaanse uitdaging om kindlief binnen een bepaalde tijdspanne van plek A naar plek B te krijgen, en onderwijl te voorzien in basisbehoeften als drank, voedsel en kledingwissels.
Een paar jaar lang was dat goed gegaan, tot het fout ging. Mijn dochter zat op dat moment in haar roze fase en was in een roze legging naar school gegaan (u hoort mij al komen). Ik had haar net op tijd van school naar de muziekschool gebracht en stond daar, beladen met schooltassen, voedselvoorraad en muziekspullen, even uit te blazen en trots te wezen dat we het toch maar weer gehaald hadden, toen dochterlief vroeg:
“En mijn zwarte broek?”
Sh*t. Haar zwarte broek.
Die lag mooi opgeplooid thuis op tafel te liggen.
Ik heb een video van dat optreden: een tiental acht-jarigen op een rijtje op dat grote podium, netjes gekleed in een wit hemdje en een zwarte broek. In het midden van die rij een meisje in een wit T-shirt en een felroze legging. Er had in neonletters MY FIRST TRAUMA boven kunnen staan. Ik heb mij daar nog jarenlang voor geëxcuseerd.
Twee jaar later was het weer een broek die me de das omdeed.
“Mama, ik heb morgen turnles. Ik heb een joggingbroek nodig,” deelde mijn dochter mee. Om tien uur ’s avonds.
Op de één of andere manier waren tijdens de voorafgaande weken alle voorradige joggingbroeken verdwenen, en had ik dat niet in de mot gehad. Ze waren doorgescheurd en weggegooid, dochter was eruit gegroeid (lagere schoolkinderen kunnen dat, op een week tijd ergens uitgroeien), de hond had ze verorberd, ze waren met vakantie, weet ik veel. Geen joggingbroek meer te bekennen.
Ik heb toen midden in de nacht één van mijn eigen pyjamabroeken omgenaaid (een grijze), met behulp van een overschotje aan elastische paarse stof dat ik nog ergens had liggen.
Met pijn in het hart bood ik ’s ochtends mijn dochter die broek aan - echt niet het soort broek waar je je als 10-jarige mee tussen je spottende klasgenoten wil begeven. Had die broek een label gehad, dan had er TRAUMA NUMBER TWO opgestaan. Maar mijn dochter - mijn spectaculair heldhaftige dochter - nam de broek aan en zei: “Het is oké, mama. Ik weet dat je je best hebt gedaan.” Ze had gelijk. Ik had mijn best gedaan, want ik kon op dat moment niet beter. Maar ik zei haar wel dat ze deze flaters voor de rest van haar leven tegen mij mocht gebruiken en ze mocht vermelden in haar autobiografie.
“Deal”, zei ze.
KV
Een man stond te zuchten voor een bord waarop wandelroutes stonden aangegeven. Omdat ikzelf ook het noorden kwijt was, ging ik naast hem staan en bestudeerden we samen de kaart. ‘Waar is die waterval nu eigenlijk?’, sprak hij meer tegen zichzelf dan tegen mij. ‘Ik ben ook verloren gelopen’, zegde ik, ‘ooit kwam ik hier zwemmen met de kinderen. Alles was open en je moest een beetje dik over dun om er te geraken. Nu loop je tussen hoge houten omheiningen op aangelegde paden en stuurt men je in kringetjes’. ‘Ja’, antwoordde hij een beetje geïrriteerd, ‘alles is gereglementeerd. De wildernis verdwijnt, je kan niet meer door de natuur zwerven zonder vroeg of laat op muren te botsen’.
Het mooie weer had me naar buiten gelokt en ik was naar Sillans-la-Cascade gereden, vijftien kilometer verderop. Sinds het ommuurde dorp met het kasteeltje werd ontdekt door de toeristen bleef ik er een beetje weg. Het moet al twintig jaar geleden zijn dat ik nog door het veld naar de waterval wandelde al kom ik graag naar het dorp als ik bezoek heb uit het thuisland. Je kan er een glas drinken en een prima planche met streekproducten eten. Maar tijdens de hete maanden verkoelen in de grote poel onderaan de waterval zit er niet meer in.
Toen ik de Var leerde kennen, begin de jaren tachtig, zag je hier nauwelijks buitenlandse nummerplaten. De streek was nog niet echt ontsloten, de wegen waren smal en kronkelden zich door valleien en over beboste heuvels. De toeristen uit het noorden gaven de voorkeur aan de Gard en de Camargue, op zoek naar sporen van Van Gogh en de Romeinen, of ze verbleven aan de Côte d’Azur om te zwemmen in zee. Het binnenland was niet erg toegankelijk en de bewoners waren er nogal in zichzelf gekeerd. En toen trok men de routes départementales recht en verbreedden ze tot soms vier rijstroken. Meer bezoekers vonden hun weg en zorgden voor meer welvaart en openheid onder de lokale inwoners. Tegelijk verdween er een stuk mysterie uit de streek. Je kon niet meer zomaar vrijelijk door de ruïnes van een middeleeuwse burcht of abdij lopen snuffelen of je kleren uittrekken om in een afgelegen poel onder een waterval te plonzen.
Meer mensen betekent meer druk op de natuur en niet iedereen neemt zijn afval mee naar huis. En dan moet je regeltjes invoeren. Jammer maar helaas. In de buurt van Bras, waar ik vroeger woonde, was er ook zo’n poel waar de plaatselijke jongeren gingen zwemmen. Tot het te gortig werd, er een keertje een ongeluk gebeurde waarvoor de grondeigenaar verantwoordelijk werd gesteld. Die sloot alles af en toen was het ook daar uit met de waterpret.
De wereld wordt nu eenmaal luider en drukker, de wildernis verdwijnt. Dat geldt overal.
Maar hé, ik wil niet klagen over mijn Provence Verte. Er is hier nog steeds veel ruimte, veld en natuur. Afkomstig uit een overbevolkt en vervuild noorden besef ik maar al te goed welk een rijkdom mijn nieuw land op dat punt te bieden heeft. Er zijn nog steeds afgelegen dorpen waar de bevolking tijdens de warme maanden na de middag collectief in slaap valt en pas na honderd jaar ontwaakt om dan aan de pastis te gaan terwijl ze stilaan al wat nadenken over het avondeten. Veel meer dan een petanquebal naar de cochonnet schieten, zit er meestal niet meer in tijdens die zwoele vooravonden. Maar dat is enkel zo tijdens het heetst van de zomer, tijdens de rest van het jaar moet er worden gewerkt. Ook dat geldt overal.
Maar goed, ik volgde dan maar de afgebakende paden tot aan een houten platform vanwaar ik een mooi zicht had op de waterval van Sillans-la-Cascade. Na één minuut keerde ik op mijn stappen terug, op een tiental meter gevolgd door de man van het bord met de wandelroutes. Ook hij hield het al snel voor bekeken. Op de parking naast de grote weg stond een Friterie Ambulante als symbool voor de beschaving die is doorgedrongen tot in de achterlanden van de Provence. Ik vond geen goede reden om nog langer te blijven en reed via Entrecasteaux terug naar huis. Daar maakte ik een tussenstop en bestelde me een biertje in het enige café dat open was in het verder uitgestorven dorp.
De bazin was klein en erg rond en moest op een verhoogje staan om mijn pintje te tappen. ‘Ik ben hier ongetwijfeld bij de Ronde van Frankrijk’, dacht ik bij het aanschouwen van de dame. ‘Je hoort er zoveel van, blij dat ik die eindelijk eens heb ontmoet’.
Ik zette me buiten op het terras en genoot van de zon in mijn drankje.
HL
Waarde adept van de hoffelijke omgang,
Trouwe lezer van Au Parleur,
Het moet gezegd dat mijn sanitaire wenken van laatst voor heel wat commotie hebben gezorgd, ook al meen ik te mogen stellen dat ik uiterst zorgvuldig ben omgesprongen met mijn woordkeuze. Niettemin wil ik verschoning vragen aan wie zich geschoffeerd heeft gevoeld. Zulks was uiteraard geenszins mijn intentie. Tegelijk wil ik benadrukken dat goede zeden in een toiletaire context nauwelijks onderschat kunnen worden. Ik achtte het mijn plicht enig advies te formuleren inzake deze onmiskenbare gevoelige materie. Enkel en slechts enkel – laat dat gezegd zijn! – ter wille van uw behagen en welgevoelen.
Na de oproer van de voorbije week zie ik mij genoodzaakt heden wat minder woelig etiquettewater op te zoeken. Dat mag u, welopgevoede lezer, voorzeker letterlijk nemen, want ik wil mij samen met u buigen over de etiquette op het strand. Jawel, u leest het goed! Ook op de zandstroken langs onze kusten gelden goede omgangsregels en lovenswaardige normen. Nu de lente door de kruinen van de bomen breekt en de wijdse zee van langsom meer een groeiende meute toeristen zal lokken, vind ik het mijn gebenedijde plicht te pleiten voor hoffelijkheid en goede manieren bezijden de zeedijk. Attitudes die slechts één doel dienen: dat elkeen kan genieten van zijn of haar tijd aan zee. Aldus wil ik met aandrang pleiten voor de hierna volgende goede gewoontes in, nabij en naast het zand.
OVER JEAN-PIERRE HOOFS
Hij mag dan geen sant in eigen land zijn, Jean-Pierre Hoofs is een man met naam en faam, niet in het minst in het Verenigd Koninkrijk. Hoofs stond decennialang aan het hoofd van de Londense School for Butlers & Hospitality, een instituut met wortels die teruggaan tot de 19de eeuw. Na een rijkgevuld leven aan de overzijde van het Kanaal resideert de man sinds twee jaar weer in het lieflijke Brugge, zijn beminde geboortestad. Daar vult hij zijn dagen als gepensioneerde zinvol in, onder meer als vlot Engelssprekende gids in het Memlingmuseum. Daarnaast verblijdt én verlicht hij de lezers van Au Parleur met zijn wijze raad voor meer courtoisie en goede manieren.
JV
Dag leziger en dag lezigerin!
Helaas, helaas! Het was Tony z’n weekje niet. Uw favoriete alleenstaande huisvader moest het bed houden door een nare covidbesmetting. Koorts dat hij gemaakt heeft! Men kon ei zo na een omelet bakken op ’s mans voorhoofd. Bij een routineonderzoek in het kader van voornoemde infectie stelde ik bovendien vast dat die arme Tony een forse cyste heeft op de rug, ter hoogte van zijn zwevende rechterrib. Veel meer kan ik daar niet over meedelen, want dat zou, zoals u weet, in strijd zijn met het door mij erg gekoesterde beroepsgeheim. Ik ga er voorlopig van uit dat het hier een benigne zwelling betreft, om niet te zeggen een vaak voorkomende vetknobbel. Niettemin heb ik een staalname gedaan en opgestuurd naar het labo. Het is nog even wachten op de uitslag, maar ik houd u uiteraard op de hoogte. Afijn, niet echt, want dat mag dus niet. Niemand heeft zaken met het medisch dossier van Tony of één mijner andere patiënten.
Wat de mentale status is van Tony, daarover kan ik evenmin veel kwijt. Die hele covid heeft hem natuurlijk niet vrolijker gemaakt. Tony vertrouwde mij toe dat hij vaak droomt over ‘die van hem geweest’ en dat zulks hem telkenmale bewoog tot een huilend en snikkend ontwaken. Ik denk niet dat hier een erg trauma of dieperliggend gemis in het spel is. Wellicht zijn het ijldromen, ingegeven door de verpletterend hoge koorts. Dagenlang piekte Tony tot 40,4 graden celsius. Royale dosissen paracetamol brachten gelukkig soelaas af en toe, maar duidelijk niet voldoende om demonen zoals ‘die van hem geweest’ te weren uit zijn nachtelijke merries.
Bon, er zijn ergere dingen dan kwaaie dromen. Impotentie, bijvoorbeeld. Ik zeg altijd maar: zolang de ochtenderecties naar behoren zijn, gaat het prima met een man. Nu heb ik mij op dat punt niet vergewist van Tony’s gezondheid. Daar moest ik hem bij een volgend consult maar eens naar vragen.
De activiteit die ik voor afgelopen week gepland heb, is tot nader order uitgesteld, maar geenszins afgelast. Tony’s mogelijke terugkeer naar de maatschappij blijft bovenaan mijn prioriteitenlijst staan, dat spreekt. O ja, mag ik u vragen, beste leziger en lezigerin, om Tony wat woorden van steun en troost over te maken? U kunt uw heilwensen bezorgen aan de redactie, die ze op haar beurt naar mij zal transfereren, waarop ik op mijn beurt het nodige doe om uw lieve berichten aan Tony over te maken. Dank alvast!
JV
Ik stel me even voor, Maurice Planckers, drieënzeventig jaren jong, gehuwd, vier diploma’s (Sociale Wetenschappen, Filosofie, Biologie en Journalistiek), vader van drie kinderen, grootvader van vijf kleinkinderen en voormalig gemeentebibliothecaris van ons dorp. Ik ben stichtend lid en voorzitter van de selecte Intellectuele Intelligente Humoristenclub, op vraag van de andere leden achteraf omgedoopt tot de Intellectuele Intelligente Humauricetenclub, een kleine hulde aan mijn persoon die ik in alle nederigheid heb aanvaard.
We zijn met vier en onze club vergadert elke donderdagavond in Café De Zweep waar wij onze eigen tafel hebben in een aparte kamer. Elk van onze leden is het aan zichzelf verplicht om één of twee interessante onderwerpen ter discussie op het bord te gooien. Zo ben ikzelf een kenner van de Italiaanse Jazz van 1987 tot 1991. Na het noodlottig concert van Tito d’Angio op 17 september 1991 in de Césare te Rome, waarbij hij letterlijk van de pedalen van zijn vleugelpiano schoot, was het uit met de jazzscène in Rome en bij uitbreiding in heel Italië. Bewijs mij het tegendeel.
Afgelopen donderdag begaf ons jongste lid van de club, Vincent Vandoorne, zich op glad ijs. Vincent sneed het onderwerp van de Tarantella Campania aan, waarbij hij het woord “tarantella” uitsprak met de klemtoon op de tweede “a”: taràntella.
Ik zweeg, verbijsterd bij zoveel onkunde. Ik heb namelijk zelf de Apuliaanse Tarantella uitgebreid bestudeerd tijdens één van mijn reizen en weet derhalve drommels goed hoe men dit correct uitspreekt en dat is niét met de klemtoon op de tweede “a”. Vincent Vandoorne ging in zijn onschuld verder op het onderwerp en refereerde naar de huwelijksscène uit The Godfather I waar men danst op de Tarantella. Ik wachtte op het moment dat Vincent Vandoorne zichzelf zou corrigeren - de familie Corleone danst er namelijk niet zomaar op een Tarantella maar specifiek op de Tarantella Napolitana - maar Vincent delfde lustig verder aan zijn eigen graf.
Ik gaf hem nog een kans. ‘In welke maat wordt de Tarantella - ik sprak het woord bewust traag en correct uit - volgens u gedanst en gespeeld?’, vroeg ik schijnbaar naïef. ‘In de maat van drie?’, antwoordde Vincent Vandoorne stamelend. ‘FOUT!’, riep ik, ‘het is in de maat zes-acht en het tempo wordt steeds opgevoerd naarmate de dans vordert’.
Ik gooide zuchtend mijn lidkaart van de Intellectuele Intelligente Humauricetenclub op tafel en sprak, ‘Heren, ik geef hierbij mijn ontslag. Dit… dit is… van zo’n laag niveau dat ik niet langer wens deel te nemen aan onze vergaderingen’.
De stilte die hierop volgde was om te snijden en de sfeer aan tafel voelde aan als een ijskoude decembernacht. Vincent Vandoorne boog totaal vernederd het hoofd en wist niet waar kruipen. Mijn goede vriend, Frans-Jozef Boon, wijnkenner en autoriteit op het gebied van de Zweedse hermetische poëzie tijdens het interbellum, kuchte en verbrak de spanning met de woorden, ‘Maurice, doe het niet’.
‘Ik heb geen keuze’, fluisterde ik, ‘Ik kan me nergens meer vertonen als men weet dat ik mij inlaat met domheid en onkunde’. ‘Neen’, stamelde een verslagen Vincent Vandoorne, ‘het is aan mij onze groep te verlaten. Indien jij, Maurice, de Intellectuele Intelligente Humauricetenclub de rug toekeert, heeft ze geen bestaansrecht meer. Vergeef het mij, alsjeblieft, vergeef het mij…’.
Niemand sprak een woord en er restte Vincent Vandoorne niets anders meer dan mij zijn lidkaart te overhandigen en met hangend hoofd Café De Zweep te verlaten. ‘Die jongen gaat een moeilijke tijd tegemoet’, sprak mijn goede vriend Frans-Jozef Boon, ‘maar hij heeft het zelf gezocht. Ik heb altijd gedacht dat hij te jong was voor onze club’.
‘Frans-Jozef’, sprak ik, ‘u heeft gelijk. Kom, doe ons een plezier en draag een passend gedicht voor. Misschien iets recents van Ulf Lundell? Dat lijkt me wel passend om deze noodlottige avond ten goede te keren’. ‘Laat me u dan verrassen met iets van Göran Greider’, sprak Frans-Jozef schalks en hij ging rechtstaan, keek naar de zoldering en stak van wal. ‘Vad sker i psyket när en människa drabbas av sjukdom? Man börjar ofta minnas barndomen, …’
Frans-Jozef smeerde balsem op mijn wonde. Hoe die man steeds de juiste woorden van troost vindt is me een raadsel. Goeie ouwe Frans-Jozef Boon.
HL
Een oude ornitholoog tegen een jonge.
‘Daar een sum!’.
‘Hoe zijt ge zeker dat het geen mus is?’.
‘Het is een sum zeg ik u. Dat kunt ge gemakkelijk zien. Kijk maar. Ziede? Het is een echte sum. Enkel een sum vliegt altijd achteruit.’.
(org.)
Balaba:
‘Vannacht werd ik wakker door gestommel op het dak.’.
‘Op uw dak nog wel. En zijt ge gaan kijken wat het was?’.
‘Het was een balaba.’.
‘Een balaba? Hoe ziet dat er uit?’.
‘Denkte gij da ‘k ik ‘s nachts op mijn dak kruip om te zien hoe dat een balaba eruit ziet?’.
Ik vroeg het aan Kamiel. Hij is de dakspecialist op ons antennebedrijf.
‘Zeg Kamiel gisteren vertelde iemand me dat er een balaba op zijn dak zat. Zegt dat u iets?’.
‘Ja, een balaba dat ken ik.’.
‘Hoe ziet dat eruit Kamiel?’.
Hij begon te meten met zijn handen:
‘Bah nen balaba hoe ziet dat eruit? Wel heu dat is ongeveer 20 cm op 20 cm en ongeveer 40 cm hoog. Ze kunnen wel veel lawaai maken hoor vooral ‘s nachts. Als dat op uw dak zit slaapt ge niet zeg ik u. Geloof me maar. Ah balaba’s!’.
GDB
Geachte Dokter Dupont,
Ik vertel graag over mijn leven en ook heb ik over alles een interessante mening. Ik vind dat ik het aan mijn vrienden en familie verplicht ben om die te delen zodat zij daar dan eens kunnen over nadenken. Op café schuif ik al eens graag aan bij mensen die mij kennen en dan vertel ik op een onderhoudende wijze over wat mij zoal bezighoudt en over de boeken die ik allemaal heb gelezen en naar welke muziek ik uit mijn zorgvuldig samengestelde platencollectie heb geluisterd die dag. Als ik goed op dreef ben kan ik gerust een uurtje doorgaan over zaken waar de gewone mensen niks van afweten. Zo leren ze nog eens iets bij.
Zo was ik ooit eens op reis en daar kwam ik een Belg tegen en in den vreemde gaat men toch al eens graag in gesprek met een landgenoot nietwaar? Ik vertelde die mens wat ik allemaal had bezocht en dat hij dat ook moest doen want mijn buurman in mijn straat was ook eens op reis geweest en dat was tegengevallen en zo probeer ik dus de mensen te helpen met allerlei interessante weetjes. Ook vertel ik graag intellectuele grapjes met hier en daar een zelfbedachte woordspeling om te zien of mijn toehoorders dat dan doorhebben maar meestal zijn ze niet slim genoeg en dan leg ik die grapjes uit zodat ze die op hun beurt kunnen doorvertellen aan hun vrienden.
Nu heeft men mij gezegd dat ik lijd aan “verbale diaree”. Dat klinkt een beetje vies en ik zou daar dus wel iets aan willen doen, dat het proper blijft, begrijpt u?
Hoogachtend,
Viktor Van Kemmel
Beste meneer Van Kemmel,
Maakt u zich geen zorgen, verbale diaree is makkelijk te verhelpen. Ik schrijf u een rol duct tape voor. U kleeft gewoon een strip over uw mond vooraleer u onder de mensen te begeven. Eventueel maakt u een klein gaatje zodat u uw drankje met behulp van een rietje kan nuttigen.
Met vriendelijke groeten,
Dokter Dupont
Beste Dokter Dupont,
Ik heb last van een allergische reactie. Ik heb het enkel als ik met vrienden op café zit en er iemand die we vaag kennen, komt bijzitten en het gesprek overneemt om dan een hoop prietpraat te verkopen. Ik heb al rode vlekken in mijn gelaat gekregen en één keer heb ik moeten overgeven in mijn mond.
Is er iets dat ik daar aan kan doen?
Hartelijk dank,
J. Van Singel
Beste Meneer Van Singel,
Bij allergieën probeert men vooreerst de oorzaak aan te pakken. Een techniek die door bepaalde stammen in het Amazonewoud met succes wordt toegepast is de veroorzaker een flinke muilpeer verkopen. Bij ons is dit helaas bij wet verboden al wordt het hier en daar in de conservatieve geneeskunde wel nog toegepast.
Aangezien deze remedie dus door de Orde der Geneesheren wordt afgekeurd, zou ik opteren voor het gebruik van boules de quies. Van zodra u bij uzelf de allergische verschijnselen merkt, brengt u de wasbolletjes aan in de oren. Vervolgens gaat u in lotushouding zitten en herhaalt u voor uzelf in stilte de krachtige mantra: Bhuh Bhuvah Svah tot u weer helemaal zen bent.
Als laatste redmiddel moet u een nieuw stamcafé zoeken.
Veel beterschap,
Dokter Dupont
HL
Beste Au Parleur,
Weet ge wat ik mis vandaag den dag? Een schone heilige processie. Kent ge dat nog? Met de kindjes allemaal in een schoon kostuum. De meiskens verkleed als engeltjes en de jongskes die allemaal een houten kruis dragen. En dan een paar sterke mannen die onze patroonheiligen door het dorp dragen. Dat was zo schoon.
Wilt ge niet eens een warmen oproep doen in uw gazet, om dat nog eens te doen met de kermis binnenkort?
Danku,
Clem Vanmalderen
© Au Parleur - JEROEN VERMEIREN/HANS LENGELER 2023/update 2024
SINT-DENIJSLAAN 31A - 9000 GENT
11, BOULEVARD CLEMENCEAU - 83510 LORGUES - FRANCE
BEELDEN: EIGEN WERK & UNSPLASH