- Zevenendertigste editie - 25 mei 2024 - 2e Jaargang -
'Hey Bro, drukke week gehad?’
‘Goed gevulde dagen in elk geval’.
‘Zeg, ik heb net Kathleen Verbiests boek, de Diefstal van April, uit. Dat is echt een pareltje’.
‘Mijn exemplaar is pas aangekomen, ik ben benieuwd’.
‘Lezen, Bro, lezen, zo goed’.
‘Iets anders, er staan nu ook links naar alle vorige edities, te beginnen bij de allereerste’.
‘Leuk’.
Hans Lengeler, Lorgues
Jeroen Vermeiren, Gent
Beste Johann Stolllzz,
Indien jij nog onder de levenden zou zijn, je stond gegarandeerd in de top 10 van de Bekende Vlamingen.
Je was een pionier. In een tijd dat het weinigen was gegeven om te reizen ging jij reeds met verlof in Hongarije waar je in een dorp zonder hotel tussen zigeuners uit de Poesta leefde en de liefde je kwam verblijden in de vorm van ene Natasja.
Helaas, je moest haar verlaten. Of zij verliet jou, dat is niet helemaal duidelijk.
Maar in Parijs of in Milano, in Den Haag of in Madrid, speelde jij steeds op jouw piano haar geliefkoosd liefdelied.
Simpel kan het niet zijn geweest.
Onze eeuwige dank heb je in elk geval.
HL
Als je uit een intense en zware periode komt kan je je nadien zo luchtig en licht voelen. En ook gelukkig, dat je leeft, dat je ok bent, dat je hier mag zijn. Ik wandel door het bos en aanschouw de ongelooflijke bloemenpracht die de regen van de afgelopen weken teweeg heeft gebracht. En de zomer is in aantocht want warme windvlagen krullen zich om me heen en ik voel me een dartelend veulen met al die beloftes in de lucht.
Bert en ik hebben elkaar de afgelopen tijd geregeld diep in de ogen gekeken en mekaar beloofd dat we zoveel mogelijk ballast achter ons willen gooien quoi ratrace en stress. En ook wat materiele zaken betreft.
Want weet je wat het is: als je dood bent is niemand geïnteresseerd in wat jij vergaard hebt in je leven. Met wat geluk vinden sommige spullen een tweede leven maar een groot deel belandt in een vuilniszak en verdwijnt voorgoed. Zo gaat dat. Dus wij hebben ons voorgenomen om nog meer te investeren in schone momenten en diepe vriendschappen.
Als ik de middelste zoon ga oppikken aan ’t school word ik gebeld door Bert die me erop wijst dat ik het dak van de cabrio moet opendoen. En dat ‘alleen maar’ boodschappen doen en onze zoon ophalen geen excuus is om dat niet te doen. ‘Je kan ook twee minuten een vakantiegevoel creëren tussen al die dingen door.’
Dus het dak gaat eraf en met op de achtergrond de nieuwsuitzending op Radio 1 keren we huiswaarts. Want ook al wonen wij ondertussen al meer dan 10 jaren in Frankrijk, wij luisteren nog steeds naar de Vlaamse radio. We worden zot van al dat Frans gepalaver en de muziek is gewoon veel beter.
Ik heb weer mijn dagelijks vloekmoment als het over de wantoestanden in Gaza gaat. Dat onze wereldleiders geen ballen aan hun lijf hebben om dit een halt toe te roepen en dat er ondertussen al 35.000 mensen aan flarden zijn geschoten, weer een nieuwe getraumatiseerde generatie is geboren en dat wij als mens toch nog niet veel verder geëvolueerd zijn dan die brute Neanderthalers, raas ik verder, tot mijn zoon me onderbreekt: ‘mama straks krijg je het nog aan je hart als je je zo druk maakt’.
Ik verman mezelf en vertel hem dat ik een aardbeientaartje meenam uit de supermarkt maar toen ik bij de kassa kwam waren alle aardbeien naar één kant geschoven en droop het sap over de supermarktvloer. Dat ik het niet had willen terugzetten want dan zou niemand het nog kopen en zou het weggesmeten worden. Dat ik me toch ook wat schuldig voel dat ik geen taartje ben gaan halen bij onze bakker, want ja, ik ben wel voor het steunen van de lokale handelaar i.p.v. zo’n concern maar het moest weer allemaal ‘snel, snel’.
En ‘onze’ bakker Christian is zo’n fijne vent. Hij komt uit het noorden van Frankrijk en kent een paar woordjes Nederlands. Als ik er binnenkom spurt hij, vanuit de bakkerij achteraan, de winkel binnen en roept dan voor het hele dorpsplein: ‘Gggggoeiedag’. Zijn tong en mond wringen zich in bochten om die verdomse Vlaamse ‘g’ eruit te persen maar éénmaal dat achter de rug is straalt hij van trots dat het hem toch wederom gelukt is. En dan schatert zijn vrouw Leonie het uit. Al zes jaren is het hetzelfde scenario en ik vind het al lang niet meer grappig maar wie wilt de bakker die zijn bladerdeeg voor de croissants en de pains au chocolat nog zelf maakt affronteren? Ik lach dus al 6 jaren uitbundig mee. Dat is het gezellig kneuterige van zo’n dorp. Pas op, onze bakker is eigenlijk heel hip. Hij filmt en interviewt mensen op het dorpsplein en ook als hij taarten maakt met zijn zoontje wordt dat vastgelegd voor zijn ‘vlog’ die wordt uitgezonden op groot scherm in de winkel. Soms zijn zijn baguettes wat aangebrand, ik vermoed dat hij dan iets te lang heeft staan praten met iemand, maar hij krijgt ze toch verkocht, want iedereen vindt het bakkerskoppel zo leuk.
Zoonlief zegt dat ik me niet schuldig moet voelen. Dat Christian zijn taarten heel kleurrijk zijn maar allemaal hetzelfde smaken en dat éclairs in 3 verschillende kleuren nu ook geen toonbeeld zijn van gastronomische patisserie. Dat is ook waar. En een verfrommelde aardbeientaart kan ook nog heel lekker zijn. Ik ga me er in ieder geval niet druk om maken.
SL
Alles komt altijd terug. Dat is de gedachte die al dagen door mijn gedachten en dromen spookt. Het klinkt beter en eufemistischer in het Latijn: nihil novi sub sole, ofwel niets nieuws onder de zon. Oude wijn of oud zeer, ze manifesteren zich in telkens weer nieuwe vaten, waar ik mij gretig aan laaf. En ik zal lang niet de enige zijn. Het is des mensen, zeg ik u. Het is onze aangeboren conditie. Maar ik zeg u ook: laten we vrolijk blijven, en dansen, en drinken, zeven nachten lang. Alles is beter dan de al te vief gedachte ondergang. Daar kom je ook nergens mee.
Het leven in het noorden toonde zich de voorbije week nu eens zorgelijk, dan eens bitterzoet en heel af en toe ook als een explosie van euforie. Het leven ging, al bijeen, dus zijn normale gangetje. Zoonmans bezorgde mij hoofdbrekens, twee boeken waaraan ik meewerkte maakten mij suikerachtig blij en een weekend met geliefden aan de Franse Opaalkust bombardeerde mij tegelijk met zalige endorfine én een zweem van oud verdriet. Gelukkig niets dat een goed glas wijn of gerstenat én liefdevol gezelschap niet verhelpen kan. Geen man overboord dus. Tussendoor aten wij stoverij die de tijd kreeg te rusten en ook schotels zeevruchten en heerlijk krakende pizza’s. Dat laatste was vooral een hit bij de pubers én bij ondergetekende, die een kwalijke schaal- en weekdierenallergie heeft en dat met zijn leven kan bekopen. Dan liever een op hout gebakken Marguerita, franchement.
We zouden De Slimste Mens spelen, maar dat schoot er royaal aan in. Wij bedachten dat wij – samen opgeteld – al meer dan slim genoeg zijn. Waarop wij de glazen nog eens voldeden, en mijmerden, lachten, fulmineerden, grapten, hinkstapsprongen. Iemand waagde zich aan meer dan één Texas Two Step. Niemand viel. En dus moest ook niemand opstaan, rennen en weer doorgaan.
Wij waren.
Wij bestonden.
Wij ademden.
Zoals wij zijn en bestaan en ademhalen.
Of hoe zo weinig zo heel erg veel kan zijn.
Meer is leven niet, in wezen en alles wel beschouwd.
En zoveel meer moet het ook niet zijn.
Deelbaarheid.
Meerzaamheid.
Een handvol mensen die je ‘thuis’ kan noemen op elke blauwe maandag en op alle andere dagen van het jaar.
JV
Ik verzamel notitieboekjes. Op reis speur ik altijd naar nieuwe vondsten met een kaft die me raakt. Elke keer is mijn voornemen om de bladzijden niet onbeschreven te laten en er frequent hersenspinsels in te noteren. Het hangt ook wel samen met het ritme dat vertraagt op reis, een bewustzijn dat toeneemt en dat ik dan hoop vol te houden als ik terug met beide voeten op de Belgische bodem sta. Dagelijks momenten inbouwen om even stil te staan, te reflecteren, schrijven, het vluchtige vast te grijpen. Het klinkt mooi op papier, maar de realiteit is dat het notitieboekje thuis in een reistas belandt en daar vaak pas maanden later – meestal bij het vooruitzicht op een nieuwe trip - terug opduikt samen met een handvol zandkorrels, een samengedrukt zonnehoedje en vage geur van zomer verpakt in mini-formaat factor 50.
Zo ging het ook toen ik enkele weken geleden aan het inpakken was voor een reis tijdens de paasvakantie. In het boekje dat ik aldus opdiepte: een drietal pagina’s met wat losse overpeinzingen. Dit bleek er niet eentje van vorig jaar te zijn, maar uit een langer vervlogen verleden. Uit de flap en de context kon ik als een volleerd archeoloog ongeveer het tijdperk afleiden: het Krijt. Mijn leven was nog een blanco canvas, waar ik met mijn (toen) pril lief nog volop de krijtlijnen van aan het uittekenen was.
Heimwee welde meteen op. Wat verlangde ik naar het gevoel van de wereld aan je voeten, wegen die nog openlagen, avonden waar de lokroep van het stadse nachtleven klonk, trage weekends op je eigen ritme, …. We schrijven 2018. Niet eens zolang geleden, maar wat een totaal ander leven.
Eén paragraaf trok mijn aandacht: “Ik ben 34. Ik heb geen auto, geen rijbewijs, geen kind, geen huis. Mijn ecologische voetafdruk is laag en daar ben ik blij om, maar tegelijkertijd bekruipt me soms de angst dat ik gewichtloos ben, dat ik uiteindelijk geen enkele afdruk zal nalaten op aarde.”
Ondertussen ben ik nochtans wel vlijtig aan de slag gegaan: ik kocht een huis, een auto (waar ik weliswaar een chauffeur voor nodig heb, want ik kocht geen rijbewijs. Tenzij dat mogelijk is? Ergens op het darkweb?), oh ja en een kind. Een kind? Ja, we kochten een kind. Niet letterlijk, hé.
Een kindje kopen was een zin die mijn grootmoeder wel eens in de mond nam vroeger en die met het schrijven van dit stuk plots terug in mij opkwam. Volgens een specialist van VRT Taal een typisch Vlaamse uitdrukking, geen standaardtaal in ieder geval, die men in het rijtje van ooievaars en bloemkolen kan plaatsen. Alles om de werkelijke toedracht niet te moeten uitleggen aan kinderen. Wat een contrast met hoe we nu de raad krijgen om de dingen bij naam te noemen. Een uitdaging waar mijn zoon me nu al graag geregeld voor plaatst. En ik zeg je: ik ben niet preuts en ik krijg de dingen meestal vrij goed verwoord, maar als je aan een nieuwsgierige vierjarige moet uitleggen hoe baby’s geboren worden, dan begin je toch te stamelen en te zoeken naar een evenwicht tussen ‘niet verpesten voor het leven’ en ‘mee zijn met de huidige tijdgeest en lijst van opvoedingstips’. Nu ik erover nadenk: die zoektocht vat ouderschap in feite goed samen.
Ondertussen is mijn gewicht op deze aarde dus flink toegenomen. En daar zitten niet alleen de corona- en zwangerschapskilo’s voor iets tussen die uiteindelijk hardnekkiger bleken te zijn dan de pandemie zelf. Maar guess what: de angst om geen sporen na te laten op deze aarde blijft, enkel mijn ecologische voetafdruk is jammer genoeg groter geworden.
Natuurlijk betekent ‘leaving your mark’ niet ‘leaving a bunch of crap’ op aarde (letterlijk soms met kinderen) - dat wist ik toen ook al wel. Kapitalisme vult de leegte niet, een baksteen in de maag ook niet. Een kind is natuurlijk iets anders, maar het zou bijzonder egoïstisch zijn om er enkel vanuit dat oogpunt eentje te wensen. Als je kind geboren wordt om jouw leven zin te geven, dan start dat kleine wonder al meteen met een immens gewicht op de schouders. Niet het soort sporen dat je wil nalaten als ouder. In dat licht is een vederlicht bestaan net wat je wél wil voor je nageslacht.
Dus het spijt me, beste lezer, ik heb blijkbaar nog steeds geen antwoorden op de vragen waar de Eva uit het Krijttijdperk mee zat.
Of toch?
Vorige week trok mijn zoon me trots aan mijn mouw. Ik moest onmiddellijk mee naar buiten komen. Die lieverd had voor de eerste keer mijn naam geschreven in stoepkrijt op de stenen van ons terras, versierd met de nodige hartjes. Het zijn andere krijtlijnen, het is allang geen blanco canvas meer, maar ik voelde me even zweven van liefde, een zachte lichtheid van het bestaan die ik best draaglijk vond.
Is de sleutel dan toch een kindje kopen?
Nee, de sleutel is iemand die jou ziet, jou erkent, die jouw naam kerft in een boomstam, een steen, een hart. Het gaat niet om afdrukken nalaten, maar onuitwisbare indrukken op wie je dierbaar is.
De sleutel is liefde. En diep vanbinnen wisten jullie dat natuurlijk al.
EV
Sporten is niet mijn ding, en balsporten al helemaal niet. Daarmee ben ik onder mijn verwanten een vreemde eend in de bijt (doch niet voldoende om adoptie te vermoeden), want in mijn familie werd vroeger langs alle kanten aan balsporten gedaan: onze vava was verdediger bij de voetbalploeg van VC Bekkevoort, mijn moeder tenniste en mijn jongste broer speelde tafeltennis in clubverband. Mijn oudste broer speelde frisbee, en dat reken ik ook onder balsporten, want uiteindelijk is een frisbee niets anders dan een platte bal.
Lange tijd heb ik mijn gebrek aan baltalent geweten aan het feit dat ik een bril draag, waardoor ik de zelfbeschermende reflex ontwikkeld had om ballen te ontwijken eerder dan ze op te vangen. En met reden: in het tweede middelbaar kreeg ik tijdens de turnles een volleybal op mijn neus die mijn brilletje kaduuk sloeg. Gelukkig had onze school ook een afdeling voor opticiens in opleiding, dus kon alles binnenshuis geregeld worden. Maar het motiveert een mens niet om achter ballen aan te gaan. (Ik heb mij voorgenomen om in dit stukje niet te alluderen op double entendres, maar over uw brein heb ik niets te zeggen, dus hou u niet in.)
Die bril-hypothese gaat echter niet helemaal op, want ook in badminton ben ik een loser en van pingpong word ik gek. Terwijl pluimpjes noch pingpongballen een gevaar zijn voor brillendragers. Maar ik hou er niet van, want ik sla er altijd naast. Mateloos frustrerend is dat, want al wat ik tijdens die spelletjes doe, is pingpongballen en pluimpjes oprapen, en daar krijg je geen punten voor.
Sinds ik in mijn huisje in Rafelbunyol woon, kom ik echter regelmatig in contact met ballen, en dan voornamelijk voetballen. Om naar het centrum van het dorp te fietsen, moet ik langs de speelplaats van de lagere school, en daar vliegen tijdens elke speeltijd ballen over het hek. Dan troept een groepje kinderen samen om voorbijgangers aan te sporen die ballen weer terug te gooien. Ik heb wel eens automobilisten in het midden van de straat zien stoppen om achter een voetbal aan te gaan. Dat zijn zo van die idyllische taferelen die je in een dorp als het onze tegenkomt.
Zelf stop ik meestal ook, tenzij ik me moet haasten om de metro te halen, dan durf ik wel eens te doen of ik de smekende kinderstemmetjes niet gehoord heb. Ik heb trouwens ook wel eens een bal verdacht gericht over het hek zien gaan, wat mij deed afvragen of volwassenen achter ballen doen rennen misschien wel een spel op zich is.
Een paar dagen geleden was het weer zover: ik fietste langs de school waar een hele meute kinderen achter het hek stond te drummen.
“Señora! La pelota!”
Ik stapte af - een daad waar ik al bij voorbaat applaus voor kreeg - en haalde de bal. Toen ik hem weer over het hek gooide, begonnen de kinderen in koor te scanderen:
“Tú sí que vales! Tú sí que vales!”
Wat vrij vertaald zoiets betekent als: jij bent fantastisch!
Ik stapte weer op mijn fiets en vervolgde mijn weg met een brede glimlach op het gezicht.
Kennelijk kan je met het oprapen van ballen ook wel eens scoren.
KV
Geachte echtbreker,
Nobele conflictvermijder,
Ik ben wat men noemt een oude vrijgezel. Ik heb mijn leven gewijd aan de dienstbaarheid jegens anderen en het doorgeven van mijn kennis over de welbegrepen etiqette en wellevendheid. Aldus zou men kunnen denken dat ik slecht geplaatst ben voor de inzichten die ik u deze week wil meegeven, want het behelst hier een delicate materie, namelijk het uiteenvallen van het huwelijk, in die mate dat een echtscheiding werkelijk onafwendbaar is geworden.
Dat lijkt voorzeker glad ijs voor iemand die als een godsvruchtige maagd door het leven waart. Edoch, ik heb menig gedistingeerd huishouden gediend op Britse bodem en zat zodoende ook op de eerste rij toen bepaalde huwelijken eerst barsten vertoonden en later uiteenspatten als een zeepbel. Zoals de Britten alles in stijl doen, zo tonen zij zich ook elegant en groots in echtscheidingskwesties. En zo komt het dus dat ik u in deze aangelegenheid toch bijzonder waardevolle wenken kan meegeven. Goede voorbeelden waaraan u zich kan spiegelen ter meerdere eer en glorie van uw onverstoorbaarheid. In uw scheiding kan u zich groots tonen, vergeet dat nooit.
Communicatie en Respect
OVER JEAN-PIERRE HOOFS
Hij mag dan geen sant in eigen land zijn, Jean-Pierre Hoofs is een man met naam en faam, niet in het minst in het Verenigd Koninkrijk. Hoofs stond decennialang aan het hoofd van de Londense School for Butlers & Hospitality, een instituut met wortels die teruggaan tot de 19de eeuw. Na een rijkgevuld leven aan de overzijde van het Kanaal resideert de man sinds twee jaar weer in het lieflijke Brugge, zijn beminde geboortestad. Daar vult hij zijn dagen als gepensioneerde zinvol in, onder meer als vlot Engelssprekende gids in het Memlingmuseum. Daarnaast verblijdt én verlicht hij de lezers van Au Parleur met zijn wijze raad voor meer courtoisie en goede manieren.
JV
Vrieeend,
Twee dagen onderweg naar het noorden - waarvan één dag door een striemende regen tussen gestoorde truckers - om twee dagen in Brussel door te brengen. Om dan nog eens twee dagen in het Noord-Franse Wimereux te zijn, om daarna opnieuw twee dagen onderweg naar het zuiden te rijden. Hans, Hans, Hans toch …
En toch is het sop de kool waard want ik kom graag in het voor mij inmiddels exotisch aanvoelend Brussel waar mijn kinderen wonen. Het was verdorie hoog tijd dat we elkaar nog eens konden voelen.
We keken mekaar na zes maanden diep in de ogen zonder de filters van camera’s en computerschermen en we raakten mekaar aan en knuffelden en kusten zonder dat we daarvoor emoji’s moesten gebruiken.
Lahzar grilde ruime hoeveelheden zeebaars, zalm en rouget middels zijn kleine barbecue op het smalle balkon en we deelden het maal aan de lage ronde tafel. Er was nog zoveel eten over dat Marthe het de volgende dag verwerkte in een verse vissalade voor de lunch. Alles smaakte naar genegenheid en liefde, daar op dat Brusselse appartement.
We zwierven door de natte stad en kwamen ’s avonds terecht in een eenvoudig Portugees restaurant in Sint-Gillis waar Mathilde ons vervoegde en we sloten de avond af op het appartement van Wiet en Mike. Daar hangt steeds een goeie vibe en er klinkt altijd nieuw te ontdekken muziek. Ach, mijn bloeikens van kinderen en schoonkinderen, ik zie hen zo graag.
Die paar dagen waren te snel voorbij want toen was het alweer tijd om via een korte tussenstop bij mijn zus op de boot, Bro te gaan oppikken en door te steken naar de magische Côte d’Opal. Ik vermoed dat er een tijd is geweest dat de Belgische kust er ook zo uitzag. Tenminste de kustdorpjes, want krijtrotsen zijn er niet tussen Knokke en De Panne. Indien ik het ooit beu word in Lorgues is die streek misschien een aanvaardbaar alternatief.
Het weer zat mee en we wandelden van Wimereux naar Ambleteuse waar we bij het fort een terrasje deden. Prima bier daar in de streek trouwens. ’s Avonds aten we krab en oesters en ik werd er zowaar een beetje lyrisch van. Het kan natuurlijk ook aan het ronduit schitterend gezelschap hebben gelegen, of aan de wijn, maar ik kon me niet inhouden om een dansje te doen op de tonen van “Maria Magdalena” van Joe Harris zaliger. Ik heb namelijk een vrij omvangrijke verzameling dwaze muziek met veel Olé’s en Eviva España’s uit de tijd dat er nog geen taalregels bestonden voor het Algemeen Nederlands. Het mocht er met andere woorden al eens naast zitten, maar net dat maakt het allemaal zo poëtisch.
Ook de Wimereuse dagen waren te snel voorbij en voor ik het wist, reed ik opnieuw door de sprookjesdorpen van de groene heuvelachtige Bourgogne om te overnachten in Beaune. Dat is inmiddels mijn vaste tussenstop geworden. Beaune ligt ongeveer halverwege op mijn traject en ik heb er een traditie van gemaakt om er één glas Haute Côte de Beaune te drinken bij het diner.
De laatste vijfhonderdvijftig kilometer naar huis waren er eigenlijk teveel aan. Het was druk met die ellenlange treinen vrachtwagens die mekaar inhalen zonder dat het veel zin heeft. Ze irriteren de andere weggebruikers omdat ze bottlenecks veroorzaken. Ik weet het, vrachtwagenchauffeur is een hondenstiel en ik heb respect voor de eerlijke trucker. Maar er zitten cowboys tussen die zich weinig gelegen laten liggen aan de regels. Tel daar de vele mobilhomes en caravans bij - nu reeds - en je hebt een idee.
Het viel me op hoeveel buitenlandse nummerplaten ik zag. Het Germaanse volk was ruim vertegenwoordigd op de Franse tolwegen en er zijn blijkbaar ook een pak Nederlanders die reeds hun land ontvluchten. Misschien zijn ze uiteindelijk niet zo blij met hun keuze voor Wilders en houden ze het voor gezien? Ik weet het niet, ik raad zomaar. Wat doe je anders op je eentje in de wagen?
Maar ik kwam thuis en ik was blij dat ik thuiskwam. Thuis is reeds vijf jaar hier, in Lorgues. Zolang ik maar af en toe eens naar het noorden kan, is het allemaal prima zo. Wonen in het verre warme zuiden van Europa komt met een prijs maar dat wist ik al toen ik de stap zette om België te verlaten. Ik zal er dus niet over klagen.
HL
‘Deel twee gaat beginnen!’ riep mijn papa en zette zijn koptelefoon weer op.
Nonkel Gaston stond wat te praten met zijn zus, onze mama. Zijn jongere broer Theo had net examen wiskunde gedaan voor zijn eerste jaar burgerlijk ingenieur aan de RUG en hij had 100 op 100. Dat is niet normaal zei hij daar straks tegen onze papa.
Nonkel Gaston knoopte zijn jas dicht en tikte even op de micro. Hij trad samen met zijn sigaar naar voor en begon rustig pratend zoals altijd.
‘Konnichiwa! Hoy! Ik wil jullie graag iets vertellen hé. Ge weet allen dat ik voor het werk naar Japan geweest ben hé. Wel het gaat nu over Toyota en zijn … ventilator jawel’ zei hij.
‘Is het ook een mopje nonkel Gaston?’ vroegen wij.
‘Bah een mop het is meer een verhaaltje maar als ge goed luistert kunt ge er op het einde ook wel mee lachen. Ha, ha, ha.’ lachte hij.
‘De firma Toyota werd gesticht in 1937 door meneer Kiichiro Toyoda, jawel. Zijn zoon veranderde zijn naam naar Toyota omdat dat beter klonk in Europa. Zij verkopen zowat tien miljoen wagens per jaar en daarmee zijn ze wereldleider. Dat zijn 1.141 auto’s per uur. Ze moeten dus veel fabrieken hebben.
In Japan is het de gewoonte met de baas na het werk wat alcohol te drinken; grote potten bier en sake rijstwijn van 19° of meer. Daar is wat te eten bij natuurlijk: sushi: gerechten met rijst en ramen: noedels en sashimi: dat is vooral met vis.
Dat staat allemaal gewoon letterlijk in het contract bij die mannen dat ze met hun baas moeten optrekken na het werk. Japan dat is traditioneel een mannenmaatschappij.
Toen ik er was en aankwam in mijn kamer van mijn hotel zag ik dat er geen bed was. Maar eerst moesten mijn schoenen uit zeiden ze.’.
Geroezemoes in de woonkamer.
‘Neen, geen bed of dekens. Pas op! Dat hotel - een ryokan heet dat - is een klein hotel. Het is zo klein dat ge van buiten niet kunt zien dat het er is. Maar ‘t is ‘t er wel.
Enkel lag ’t er zo een matraske, een futonneke gelijk da’ ze zeggen.’.
‘Tatami, tatami’ klonk het hier en daar.
‘k Hoor u al afkomen. Nee dat is gene tatami maar wel zo een dun matraske hè een futon. De tatami is meer een tapijtje en dat ligt onder een laag theetafeltje, een téburu; een theebureautje hé.’.
Wij maar lachen, 't klinkt toch goed. Nonkel Gaston is alweer goed op dreef ook.
‘Ze rollen dat dan allemaal “oep” en zetten de steun of de sapote op zijn poten in een hoek van de kamer, de heyà, ja, ja, de heyà.
Ge moet dat allemaal zelf installeren hé als ge wilt gaan slapen.
Voor de rest ligt er een kimono,’
'Ne monokini zeker hé' roept ene van de nonkels wild.
‘Nee, nee, gewoon een kimono. Een nachtkleedje hé; ze noemen dat ook een yukata.’. pareerde nonkel Gaston de opmerking.
‘Ge krijgt er ook pantoffels, bichisandaru: het woord lijkt een beetje op sandalen: sandaru. En je hebt er twee nodig, vandaar die bi.’.
Wij en de andere nonkels en tantes maar lachen… Dat lachen ging altijd beter na de rode wijn wist ik.
‘Ja Japans, ik was er snel mee weg. Ik groette hen eerst voor de grap met ‘càra thee’. Dat is de dure thee die mijn vrouw Nadja altijd veur mij maakt. Ge moet “càrathee” niet verwarren met karaté. Ja karaté, naar het schijnt betekent dat: met de lege hand. Volgens mij is in Japan ‘karaté’ met de gele hand, niet met de lege hand. Het gele gevaar familie zit niet zo ver!’.
Gegrinnik in het publiek.
'Het gele gevaar Gaston, dat zijn de Chinezen!' riep er iemand.
‘Met hiel Antwerpen zunne maar niet met den dezen’ zei hij dan weer triomfantelijk.
‘Antwaarpen boven!’ riep hij.
‘Gheint, Gheint!’ riepen de anderen te samen.
Vlaanderen is ontstaan uit stammen leerde ik op school en die zijn hier nog steeds aanwezig.
‘Ja Japans. Ik ken niet alle woorden maar toch. Sap dat is gelijk jus, maar zij zeggen “juusu” ongeveer hetzelfde. Biru dat is bier en wijn is wain gelijk in het Antwerps uitgesproken. Ze hebben naar het schijnt meer dan één soort alfabet. Voor mij was één alfabet al lang goed genoeg geweest moet ik zeggen en af en toe spreekt er iemand Engels ja.’.
Wij wisten dat nonkel Gaston zo lang en groot als hij was ook een potje durfde liegen en we keken meestal geamuseerd maar heel af en toe wat bedenkelijk naar elkaar als hij bezig was. Wain is wijn? Met sommige nonkels weet je nooit.
“De kamer, de heyà weet ge nog, is wat klein, heel klein, ja piepklein. Het was meer een heyàke dan een heyà en ge wordt begroet als ge binnenkomt in de ryokan. Voor mij als dè postmeester van Antwerpen bogen ze heel diep tot aan de bodem van de theepot op dat lage theebureautje. Dan zeiden ze: ‘Konnichiwa’! Ik zei dan ‘hoy’ terug en zij begrepen dat, want 'hoy' is 'konnichiwa' of goeiedag” lachte hij nu in het rond.
Wat gelach en rumoer.
'En theepot nonkel wat is dat dan in het Japans?' vroeg een neefje een zoon van uncle Henry zoals mijn dichtste broertje al van jongs af aan zei tegen de broer van onze vader.
‘Een theepot? Heu dat is tipotto. Van ti is tee en potto is ne pot hé. Ik zeg het, voor mij dè postmeester van Antwerpen is Japans niet zo moeilijk. Ik krijg alle dagen brieven toe uit Japan. Antwaarps das weer wa anders hé, toch veur die mannen.’ lachte hij.
Nonkel Gaston dat is precies een staande luidspreker gelijk papa zijn klankpanelen. Ge loopt daar voorbij in die richting of in een andere, die blijft gewoon geluid geven.
Ik hoop dat papa nu niet “bedtijd kinderen” komt zeggen.
Wij mijn twee zussen, mijn twee broers en ik dus, slapen boven op de tweede verdieping. De twee kleinste zusjes en het jongste broertje sliepen al.
Ik was nog al zo laat op zulke feestjes geweest; allemaal in Essene in ons huis het Ankerhof met de nonkels en tantes en wist dat op zeker uur de tantes als ze lachen het hoog uitschreeuwen als uilen in de nacht en de mannen achteruit zakken in hun stoelen en hun arm op de leuning leggen van hun ijken stoel.
Nog wat later met wat meer gestrekte benen begint hun stoel wat achteruit te schuiven door de cognac Louis Treize XIII en begint de houten doos Mercator zelf sigaren te paffen terwijl de asbak zich opwarmt om mee te roken.
Als wij in ons bed liggen dan vertellen ze de verhalen die wij niet mogen horen. Maar wij vertellen dan verhalen over hèn die zij nooit zullen horen. Tussen mijn broer zijn kamertje en ’t mijne was een tussendeurtje. Dat moest dicht met zijn bed ervoor als het niet ging tussen ons. Dat stond nu dan wel wijd open zodat we over hen konden ‘rodelen’ zoals ik het noemde. Rodelen is een Olympische sport zag ik op tv: eenmaal begonnen kun je niet meer stoppen.
Ha die naar sigaren riekende nonkels, nu stiekeme praters in de nacht en de overgeparfumeerde tantes daar viel ook heel wat over te vertellen. Wij hadden negen nonkels en twee tantes alleen al aan moeders kant. Mama haar jongste zus Nadine was amper twee jaar ouder dan ik.
Er zaten een aantal ingenieurs tussen, mijn papa was er ook één en ik hoop er later ook een te worden maar dat is nog ver in de toekomst. Ze dronken wel allemaal wijn en bier en er was altijd plezier.
Nonkel Gaston was er weer na een pauze voor wat koffie en hoewel hij blijft staan gaat hij verder:
‘Ik heb het al eerder gezegd als ge in Japan zijt dan moet ge alcohol drinken. De mens is al zo vele duizenden jaren bezig met alcohol te drinken dat de maag zelfs enzymen heeft die het spul kunnen afbreken, bij mannen wat meer dan bij vrouwen.
Nu hebben de Japanners weer pech hé want Aziatische volken hebben die westerse enzymen niet. Ze moeten niet alleen veel alcohol drinken met hun baas, ze worden ook sneller dronken en hebben dan een stevige kater. Dus om het verhaal kort te maken, heel wat Japanners reizen alle dagen goed dronken naar huis. Misschien is dat de reden waarom ze de eerste wagen van Toyota het Model AA genoemd hebben denk ik. Twee maal A.’ besloot hij.
Hij kreeg applaus en iedereen lachte mee.
‘Den Toyota AA is wel een goeike he’ zei tante Tamara.
‘Ja maar naar het schijnt zijn alle Toyota’s goede wagens. Onze buurman heeft een gloednieuwe Toyota Corona van 1964 en hij is er zeer content van’.
‘Jazeker. Alles met Corona klinkt goed.’.
Nonkel Gaston knoopte zijn das wat beter, nu dat niemand naar hem keek en schraapte zijn keel.
‘Maar goed diene ventilator dus. Ik wil mijn verhaal afmaken en het gaat niet lang meer duren hé. Japanners uiten zich niet als een individu. Ze cijferen zich volledig weg als mieren hé en alles staat ten dienste van de maatschappij en haar regels. Nu Japanners die bouwen ook zeer goede muziekinstallaties mocht ge het nog niet weten. Ook voor in de auto maar daarbij rees er een probleem. Een ventilator maakt lawaai en belet het perfect luisterplezier waarover dat ze altijd praten in hun reclame. Stel het u eens voor dat het zou kunnen bestaan; ge doet de ventilator aan in uwen auto en ge hoort hem niet. Niks geen lawaai of blazend geruis. Wat een luxe zou dat zijn!’.
Nonkel Gaston lacht wat en drinkt wat van zijn bruiswater.
‘Dus de Toyotanen’, gegrinnik, ‘allemaal in zwart kostuum gelijk in Kuifje,’ gegrinnik
‘gingen aan het werk en kwamen erop uit dat een uil geen lawaai maakt als hij vliegt. Wat dat nog niet wil zeggen dat een uil lawaai maakt als hij niet vliegt maar tot daar.’.
Gegrinnik.
‘Ge kent allemaal die reclame van bij Esso: Stop een Tijger in uw Tank. Ge weet dat is om klanten te lokken naar hun benzinestations. Ja ja, diene grote oranje tijger die dat g’ op die grote reclameborden ziet springen.’.
‘Rrrrauw, rrrrauw’ deed een tante voor.
Gegrinnik.
‘Ja, dus een tijger? Waarom er dan geen uil in stoppen dachten ze bij Toyota.’.
‘In diene tank Gaston?’.
‘Neje in de koets natuurlijk’ ging Gaston verder.
‘Ze vonden uilen en namen al hun maten. Ze keken naar de vorm van de vleugels en zo ja, ja en dat moest dan door de ingenieurs omgezet worden naar de vorm van de ideale bladen van de propellers van die ventilator. Ze hebben het honderd procent uitgekiend hoe het moest. Ik geef toe: sindsdien is er van die ventilator niets meer gehoord…’.
‘Ha, ha, ha…’. Geroezemoes en applaus.
GDB
Fren geeft hier nog een uiteenzetting over het Japans en zo.
J A P A N S:
Japans is een moeilijke taal en het kost je naar schatting 2.200 uur om de b a s i s te leren. Dat is 9 jaar avondonderwijs aan 2 x 4 uur per week. Naar gelang je tegen een meerdere spreekt of andersom gebruik je ook een ander soort Japans.
Het Japans heeft drie alfabetten of tekensets.
Ik liep zo eens op een nacht in het spoorbaantje naast ons huis naast de spoorweg Asse Dendermonde en kwam boven aan het veld aan. Complete stilte daar. Vandaar kun je het Atomium zien in Brussel als de lampjes in het weekend nog branden.
Een groot zwart iets vloog recht naar mijn hoofd. Ik schrok me dood en wou gillen maar begreep enkel op dat moment dat ik geen meisje ben en ik dat dus niet kan. Toen ik hem langzaam geruisloos zag weg wieken begreep ik snel dat het een uil was.
Ik huiverde en kreeg tranen in mijn ogen van de herinnering aan een ontroerende ontmoeting. Het dier had mij uitgetest als prooi. Het was de grootste en traagste muis die hij ooit overschouwde.
Ik ben jaren later toen ik pas alleen woonde in de Molenstraat wandelend in de holle weg in Asse ook eens aangevallen in een ijzige donkere sneeuwavond door een andere uil maar toen herkende ik gelukkig de situatie en had geen schrik meer. Ik had compassie met het beest en zag een houten bord vlakbij staan: VERBODEN VUIL TE STORTEN!.
Ik had een idee en begon met een muntstuk van 20 Belgische frank wat letters weg te schrapen. Er was toch niemand! Ik draaide me om, bibberend maar tevreden.
Nu stond er: VERBODEN UIL TE STOR EN!
Beste Au Parleur,
Omdat ik mij dikwijls verveel, wilde ik eens een karaokewedstrijd organiseren voor de bewoners van ons WZC. Nu zoek ik zo’n machien waar mooie liedjes uit de goede oude tijd op staan. Liefst alles van Will Tura, Marva, John Terra, Marc Dex, Jimmy Frey, Zangeres Zonder Naam, Samantha, Eddy Smets enzo.
Enfin, ge begrijpt mij. Weet gij waar ik dat kan vinden?
Bedankt op voorhand,
Clem Vanmalderen
96 pagina’s, €22,50
© Au Parleur - JEROEN VERMEIREN/HANS LENGELER 2023/update 2024
SINT-DENIJSLAAN 31A - 9000 GENT
11, BOULEVARD CLEMENCEAU - 83510 LORGUES - FRANCE
BEELDEN: EIGEN WERK & UNSPLASH